In 2016 zijn de reclasseringsorganisaties, OM en DJI gestart met de ontwikkeling Ruim baan. Meer ruimte voor maatwerk en een contextgerichte en integrale aanpak van delinquent gedrag stonden daarbij centraal (Lünnemann et al., 2017). De adviestaken van de reclassering werden lumpsum gefinancierd, er werd ruimte gecreëerd om vanuit ZSM zaken direct op te pakken en te doen wat naar het oordeel van de reclasseringswerker nodig is, zoals toeleiden van cliënten naar zorg of begeleiding door sociale wijkteams. Reclassering en DJI startten gezamenlijk proeftuinen waarin reclasseringswerkers aanwezig waren in de PI en samen met medewerkers van de PI werkten aan detentie- en re-integratietrajecten voor voorlopig gehechten en gedetineerden. In een eerder onderzoek naar Ruim baan, uitgevoerd door het Lectoraat Werken in Justitieel Kader en het Verwey-Jonker Instituut (Lünnemann et al., 2017), werd geconcludeerd dat er buiten ZSM en de PI’s nog weinig sprake was van nieuwe manieren van werken. De grote instroom aan adviesvragen gaf weinig ruimte voor experimenteren en vernieuwing. De geboden ruimte werd met name aangegrepen om korter en sneller te adviseren. Onderzoeksvragen. In dit onderzoek is gekeken naar de samenwerking tussen reclassering en OM en DJI, en naar de ervaren kwaliteit van reclasseringsadviezen door de ontvangers daarvan. De centrale onderzoeksvragen waren: 1. Wat zijn de succesfactoren en leerpunten in de verandering van een aanvraaggerichte en productgedreven relatie tussen OM / DJI en reclassering naar een gelijkwaardige samenwerking waarbij niet het product, maar de vraagstelling vanuit het OM / DJI en de expertise van de reclassering centraal staan? 2. Hoe beoordelen ontvangers van reclasseringsadviezen bij OM en DJI de kwaliteit en bruikbaarheid van de adviezen?
DOCUMENT
Begin 2020 heeft de gemeente Den Haag aan De Haagse Hogeschool (Lectoraat Urban Ageing) gevraagd om samen met Hulsebosch Advies en AFEdemy een integrale monitor te ontwikkelen en uit te voeren waarbij, door middel van kwalitatieve en kwantitatieve methoden, onderzoek wordt gedaan naar de stand van zaken van Den Haag als seniorvriendelijke stad en tevens te kijken naar huidige trends aangaande ouderen. Tevens vroeg de gemeente om de ontwikkeling van een meetinstrument dat in de toekomst eenvoudig bij herhaling kan worden ingezet voor onderzoek: de standaard Age Friendly Cities and Communities Questionnaire (AFCCQ) voor ouderen1. In een stadsenquête en in zogenaamde stadsateliers zijn ouderen gevraagd naar hun bevindingen. In totaal hebben 393 Haagse ouderen meegedaan aan de enquête en 50 aan de stadsateliers. De aan de ouderen gestelde vragen gingen over de volgende acht onderwerpen die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezamenlijk de seniorvriendelijkheid van een stad bepalen: ●Huisvesting; ●Sociale participatie; ●Respect en sociale inclusie; ●Burgerschap en werkgelegenheid; ●Communicatie en informatie; ●Sociale en gezondheidsvoorzieningen; ●Buitenruimte en gebouwen; ●Transport; ● en aanvullend, een negende domein: Financiën. CC-BY NC ND https://www.dehaagsehogeschool.nl/onderzoek/lectoraten/details/urban-ageing#over-het-lectoraat
MULTIFILE
Weblogs en wiki's zijn lichtgewicht applicaties en kunnen los van elkaar ingezet worden, maar ze gaan ook heel goed samen. Er is sprake van een duidelijke samenhang tussen de functionaliteiten van weblogs en wiki's. Weblogs zijn namelijk uitermate geschikt voor het communiceren van actuele dynamische content (nieuws), een wiki kan daarbij fungeren als aanvullende documentatie- of naslagruimte (achtergronden). En dan is er, niet te vergeten, nog het rss-protocol. Dit werkt als bindmiddel voor de content van beide systemen, het is de centrale schakel tussen zenders en ontvangers van informatie. Wiki's worden door de enorme hype rondom weblogs enigszins overschaduwd, maar zeker in bedrijfsomgevingen zijn wiki's uitermate geschikt voor collectieve taken.
DOCUMENT
Onderzoekers van hogeschool Van Hall Larenstein hebben woensdag meerdere ontvangers geplaatst in de Súd Ie, het water tussen Dokkum en het Lauwersmeer. Zo'n 'onderwatermicrofoon', bijvoorbeeld bij de sluis bij Ezumazijl, moet zwembewegingen van de vis vastleggen voor verder onderzoek.
LINK
Onderzoekers van Van Hall Larenstein hebben woensdag meerdere ontvangers geplaatst in de Súd Ie, het water tussen Dokkum en het Lauwersmeer. Vlak bij de sluis bij Ezumazijl werd bijvoorbeeld zo’n ‘onderwatermicrofoon’ aangelegd. Doel is dat die de zwembewegingen van de vis vastlegt voor verder onderzoek.
LINK
BACKGROUND: Survival of kidney transplant recipients (KTR) is low compared with the general population. Low muscle mass and muscle strength may contribute to lower survival, but practical measures of muscle status suitable for routine care have not been evaluated for their association with long-term survival and their relation with each other in a large cohort of KTR.METHODS: Data of outpatient KTR ≥ 1 year post-transplantation, included in the TransplantLines Biobank and Cohort Study (ClinicalTrials.gov Identifier: NCT03272841), were used. Muscle mass was determined as appendicular skeletal muscle mass indexed for height 2 (ASMI) through bio-electrical impedance analysis (BIA), and by 24-h urinary creatinine excretion rate indexed for height 2 (CERI). Muscle strength was determined by hand grip strength indexed for height 2 (HGSI). Secondary analyses were performed using parameters not indexed for height 2. Cox proportional hazards models were used to investigate the associations between muscle mass and muscle strength and all-cause mortality, both in univariable and multivariable models with adjustment for potential confounders, including age, sex, body mass index (BMI), estimated glomerular filtration rate (eGFR) and proteinuria. RESULTS: We included 741 KTR (62% male, age 55 ± 13 years, BMI 27.3 ± 4.6 kg/m 2), of which 62 (8%) died during a median [interquartile range] follow-up of 3.0 [2.3-5.7] years. Compared with patients who survived, patients who died had similar ASMI (7.0 ± 1.0 vs. 7.0 ± 1.0 kg/m 2; P = 0.57), lower CERI (4.2 ± 1.1 vs. 3.5 ± 0.9 mmol/24 h/m 2; P < 0.001) and lower HGSI (12.6 ± 3.3 vs. 10.4 ± 2.8 kg/m 2; P < 0.001). We observed no association between ASMI and all-cause mortality (HR 0.93 per SD increase; 95% confidence interval [CI] [0.72, 1.19]; P = 0.54), whereas CERI and HGSI were significantly associated with mortality, independent of potential confounders (HR 0.57 per SD increase; 95% CI [0.44, 0.81]; P = 0.002 and HR 0.47 per SD increase; 95% CI [0.33, 0.68]; P < 0.001, respectively), and associations of CERI and HGSI with mortality remained independent of each other (HR 0.68 per SD increase; 95% CI [0.47, 0.98]; P = 0.04 and HR 0.53 per SD increase; 95% CI [0.36, 0.76]; P = 0.001, respectively). Similar associations were found for unindexed parameters. CONCLUSIONS: Higher muscle mass assessed by creatinine excretion rate and higher muscle strength assessed by hand grip strength are complementary in their association with lower risk of all-cause mortality in KTR. Muscle mass assessed by BIA is not associated with mortality. Routine assessment using both 24-h urine samples and hand grip strength is recommended, to potentially target interdisciplinary interventions for KTR at risk for poor survival to improve muscle status.
DOCUMENT
‘Efficiënter en groener’, dat vat samen wat moderne stadslogistiek kan brengen. De realisatie van deze voordelen is niet altijd eenvoudig gebleken. Stadslogistiek wordt een succes als verzenders, ontvangers, consultants en stadslogistieke dienstverleners elk vanuit hun eigen rol, stappen gaan zetten. Deze stappen moeten niet vrijblijvend zijn en bij voorkeur ook nog eens onomkeerbaar. In deze bluepaper presenteert de expertgroep Next-level City Logistics oplossingsrichtingen voor de belangrijkste showstoppers op het gebied van stadslogistiek. Geschreven door expertgroep Shopping Tomorrow (Walther Ploos van Amstel is lid)
DOCUMENT
Wat lijkt makkelijker en meer voor de hand te liggen dan het benutten van nieuwe media voor burgerschapsdoelen? De toegankelijkheid en laagdrempeligheid van discussiefora en dedicated websites via internet lijkt beleidsmakers te voorzienvan een directe weg naar het hart van de burgers. Nationaal en internationaal onderzoek (Hermes, 2006; Moll, 2010) laat zien dat de zaken (natuurlijk) niet zo eenvoudig liggen. De fantasie van de directe weg is verbonden met een communicatieparadigma dat onder onderzoekers, nieuwe media-deskundigen en academici al enige tijd onder vuur ligt. Het zogenaamde zender-boodschap-ontvanger model beschrijft minder en minder een werkelijkheid waarin zenders zelf juist ook als ontvangers moeten en willen optreden, en waarin ontvangers medeproducenten van mediaberichten zijn geworden. Voor beleidsmakers ligt er de open vraag of een nieuw soort dialoog met en tussen stadsbewoners mogelijk is, en vooral of ze zichdaar meer 'burger' van gaan voelen. Bovendien zijn er veel stadsbewoners die niet mee kunnen of willen doen aan het digitale tijdperk. In dit hoofdstuk willen we twee verschillende case studies presenteren van pogingen van de lokale overheiden lokale instellingen nieuwe media in te zetten om contact te leggen met burgers en bovendien burgerschap te vergroten in de zin van betrokkenheid op gemeenschappelijke doelen in de buurt of in de stad. Het gaat om de online discussiefora bij de AT5 stadssoap Westside en om de opvolgers van de Digitale Trapvelden, ook in Amsterdam.
DOCUMENT
Dit is een testitem bedoeld voor functioneel beheerders bij de Hogeschool Utrecht om te beoordelen.Als mogelijk bron wordt vermeld: Dijk, M. van, & Gellaerts, S. L. (2022). Zorgvuldig ict-gebruik : een eerste kennismaking met het zorgvuldig gebruik van ict (7e druk). Wolters KluwerPag 98 - Privacyrecht, pag 103 Auteursrecht.
DOCUMENT