Forensisch sociale professionals hebben een cruciale rol in de trajecten van cliënten met verslavingsproblematiek. Veel onderzoek naar de effectiviteit van het forensische werk gaat over methodieken; er is relatief weinig bekend over de persoon van de forensisch sociale professional en diens persoonlijke stijl en opvattingen. Wat zijn bijvoorbeeld opvattingen ten aanzien van (de behandelbaarheid van) middelenmisbruik van forensische cliënten? Wanneer en hoe grijp je in als een cliënt terugvalt in middelengebruik? Hier is nog nauwelijks onderzoek naar verricht. In dit artikel presenteren wij de resultaten van een verkennend onderzoek naar de attitudes ten aanzien van cliënten die middelen gebruiken en behandelbaarheid van verslaving van reclasseringswerkers en professionals in de ambulante en klinische forensische zorg. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de verschillen tussen subgroepen naar gender, werkervaring, setting, verslavingsprofessional of niet, en persoonlijke ervaringen met middelengebruik/verslaving. Vervolgens wordt ingegaan op de acties en overwegingen van forensisch sociale professionals bij het constateren van middelengebruik bij cliënten. Na de conclusies besluiten we met enkele aanbevelingen voor de versterking van de beroepspraktijk. Eerst worden de bevindingen uit eerdere literatuur beschreven.
DOCUMENT
Op vrijdag 14 mei 2004 heeft de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk een internationaal symposium over 'Leiderschap en Diversiteit' georganiseerd. Het symposium handelde over de dynamiek van gender, nationale cultuur en etniciteit in moderne organisaties. Door de diversiteit van medewerkers, klanten en afzetmarkten worden nieuwe eisen gesteld aan de leidinggevende en is de bedrijfscultuur blijvend veranderd. Veel bedrijfsactiviteiten strekken zich uit tot buiten de landsgrenzen. Leidinggeven in of in samenwerking met bijvoorbeeld vestigingen in Zuid-Amerika of Aziatische landen vergt een andere leiderschapsstijl. Kennis van elkaars achtergronden, ofwel transcultureel inzicht, is nodig om optimaal te kunnen samenwerken. Internationaal gerenommeerde sprekers zijn ingegaan op: leiderschap in de Arabische wereld. leiderschap, gender en etniciteit. leiderschap en culturele dynamiek in organisaties. leiderschap en nationaliteit. Na de inleidingen van de gastsprekers werd in vier werkgroepen over deze thema's verder met de gastsprekers van gedachten gewisseld. Het symposium werd afgesloten met een gezamenlijke forumdiscussie en een borrel. Dit verslag is tevens het startsein voor verdere studie over het thema leiderschap en diversiteit binnen het HRM lectoraat. De leden van de HRM Kenniskring gaan verder onderzoek doen en hun kennis over dit thema overdragen in de dagelijkse onderwijspraktijk aan de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk.
DOCUMENT
De gangbare, DSM-gestuurde interpretatie van depressieve stoornis doet de ervaring van mensen die aan deze stoornis lijden geen recht. Er ontbreken drie wezenlijke aspecten aan de DSM-definitie: een verstoorde wereldbetrekking, een verstoorde lijfelijkheid en een verstoorde temporaliteit. De fenomenologische uitleg van depressie die in mijn proefschrift centraal staat, laat deze psychische stoornis niet naar voren treden als extreme somberheid, maar als existentieel isolement. De ‘stemmingsstoornis’ (mood disorder) is zo beschouwd een afstemmingsstoornis: een verstoring van een proces of gebeuren van synchronisatie op een heel elementair, lijfelijk-affectief niveau. Dat het fenomeen depressie momenteel zo wijdverbreid is – de zogeheten depressie-epidemie – kan in verband worden gebracht met de wijze waarop het individu door de laatmoderne ‘neoliberale’ cultuur tot subject wordt gevormd. De hedendaagse subjectpositie is ‘isolistisch’ van aard. Dit staat op gespannen voet met de menselijke grondbehoefte aan elementaire afstemming. Anders gezegd: de laatmoderne subjectificatie van het individu is depressogeen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/bert-van-den-bergh-95476526/
DOCUMENT
De wens en noodzaak om het onderwijs goed af te stemmen op verschillen tussen leerlingen zijn groter dan ooit. Het afstemmen op verschillen tussen leerlingen vraagt complexe differentiatievaardigheden en kennis van de leraar, naast het omgaan met praktische uitdagingen. Om te differentiëren maken leraren keuzes ten aanzien van leerdoelen, leeractiviteiten en groeperingsvormen op basis van verwachtingen die zij vormen over individuele leerlingen. Meestal vormen leraren accurate verwachtingen van hun leerlingen. Echter, van gestigmatiseerde groepen leerlingen vormen leraren soms onterecht lage verwachtingen. Deze lage verwachtingen kunnen, onbewust en onbedoeld, het handelen van de leraar beïnvloeden. Het is nog onvoldoende duidelijk hoe professionalisering leraren het beste kan helpen bij het afstemmen op diversiteit. De praktijkvraag van de betrokken werkveldpartijen is dan ook: ‘Hoe kunnen leraren door voortgezette professionalisering geholpen worden om beter af te stemmen op diversiteit in hun klas?’ In dit project werken een Hogeschool, een Universiteit en drie werkveldpartners samen om deze vraag te beantwoorden in drie deelstudies. Gestart wordt met een onderzoek naar de huidige praktijk; het handelen, de opvattingen, de dilemma’s van leraren worden in kaart gebracht, naast de manier waarop zij verwachtingen vormen. In deelstudie 2 wordt onderzocht welke inhouden en vormen van voortgezette professionalisering leraren als effectief ervaren voor hun ontwikkeling op het gebied van het afstemmen op diversiteit in de klas. In deelstudie 3 wordt een professionaliseringsinterventie ontwikkeld, geïmplementeerd en geëvalueerd wat betreft de effecten op het handelen, de opvattingen, dilemma’s en de vorming van leerkrachtverwachtingen. Daarnaast wordt het effect van de interventie op de mate van ondersteuning die leerlingen van hun leraar ervaren onderzocht. Op basis van de uitkomsten van de drie deelstudies ontwikkelen we een passend professionaliseringspalet voor leraren ten behoeve van het afstemmen op diversiteit in de klas in de vorm van onder meer een routekaart en inspiratiekaarten voor leraren.
De maatschappij verandert continu en vraagt om leraren die zich blijven ontwikkelen en nadenken over de vraag hoe ze hun onderwijs met de kennis van nu kunnen verbeteren. Van hen wordt gevraagd om zelf sturing te geven aan en verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen professionele ontwikkeling. In de literatuur wordt in dit verband gesproken over ’agency’ (Eteläpelto, Vähäsantanen, Hökkä, & Paloniemi, 2013). Bij agency gaat het om het bewust uitoefenen van invloed op de eigen professionele ontwikkeling en de vormgeving van de onderwijspraktijk door het maken van keuzes en nemen van initiatieven. Een verbijzondering van het begrip agency is voortgekomen uit het promotieonderzoek van de postdoc-kandidaat (Van der Heijden, 2017). Uit dit onderzoek blijkt dat binnen het begrip agency vier hoofdcategorieën zijn te onderscheiden, namelijk meesterschap, samenwerken, ondernemerschap en levenslang leren. Deze hoofdcategorieën zijn onder te verdelen in negen agency-kenmerken: - Meesterschap: (1) focus op leerlingen, (2) focus op het leren van leerlingen, (3) vertrouwen in eigen kunnen, (4) beroepsmotivatie, - Samenwerken: (5) professionele collegialiteit, - Ondernemerschap: (6) focus op innovatie op klasniveau, (7) focus op innovatie op schoolniveau, - Levenslang leren: (8) focus op de eigen kennisontwikkeling en (9) focus op het professioneel handelen. Voor lerarenopleidingen is het van belang van om agency van studenten te ontwikkelen zodat zij regie nemen over hun eigen professionele ontwikkeling en in de beroepsuitoefening doelbewust initiatieven nemen om onderwijspraktijken te veranderen met het oog op het bevorderen van de (brede) ontwikkeling en het leren van leerlingen. In het voorgestelde onderzoeksproject wordt in een lerarenopleiding (Hogeschool de Kempel) een interventie uitgevoerd die erop is gericht dat Pabo-studenten agency ontwikkelen met betrekking tot de uit het promotieonderzoek voortgekomen negen agency-kenmerken. De centrale onderzoeksvraag heeft betrekking op welke wijze waarop de opleiding tot leraar basisonderwijs kan bijdragen aan agency van studenten en onder welke condities.
Forensisch sociale professionals hebben een cruciale rol in de trajecten van cliënten met verslavingsproblematiek. Veel onderzoek naar de effectiviteit van het forensische werk gaat over methodieken (‘what works’). Er is nog maar weinig bekend over de persoonlijke stijl en opvattingen van de professionals (‘who works’). Wat zijn bijvoorbeeld opvattingen ten aanzien van middelengebruik van cliënten en wanneer/hoe grijp je in?Doel In dit project inventariseerden we deze opvattingen bij reclasseringswerkers, maar ook professionals in ambulante en klinische forensische instellingen. Vervolgens onderzochten we welke mogelijke invloeden dit heeft op het werk van professionals en op het traject van de cliënt. Op basis van deze bevindingen hebben we aanbevelingen geformuleerd voor de praktijk van forensisch sociale professionals. Ook voor het onderwijs kunnen deze aanbevelingen en de opgedane kennis uit het project worden gebruikt om toekomstige professionals optimaal voor te bereiden. Resultaten De attitudes van professionals over middelengebruikers en behandelbaarheid zijn over het algemeen positief. Er is veel overeenstemming over de behandelbaarheid van verslaving, maar er heerst wel verdeeldheid over hoe de behandeling vormgegeven dient te worden, met name of druk uitoefenen bruikbaar is. We vonden interessante verschillen tussen groepen: Verslavingsprofessionals hebben minder moralistische/stereotype attitudes en een andere kijk op behandeling. Professionals die persoonlijke ervaringen hebben met middelengebruik /verslaving zijn toleranter en optimistischer, maar tegelijkertijd strenger wanneer ze terugval bij hun cliënt constateren. Professionals gaan bij constatering van gebruik eerst in gesprek met cliënt en analyseren de risico’s. Het handelen geschiedt vooral op basis van risico’s, in overleg met collega’s en volgens geldende procedures. Aanbevelingen Investeer voor het gehele forensisch sociale domein in meer voorlichting en educatie over (behandeling van) verslaving. De SVG kan mogelijk vaker een consulterende rol oppakken rondom cliënten met verslavingsproblematiek. Stimuleer dialoog en kennisuitwisseling tussen professionals uit verschillende type instellingen, zodat ze beter op de hoogte zijn van elkaars visie, aanpak en beleid op gebied van middelengebruik. Nader onderzoek is gewenst, vooral naar de invloed van attitudes op handelen, samenwerking in de keten rondom cliënten met verslavingsproblematiek, werkplezier, toewijding en mentale veerkracht van professionals. Looptijd 01 juni 2019 - 15 oktober 2020 Aanpak Het onderzoek bestond uit: Een literatuuronderzoek Een online enquête die door 314 professionals is ingevuld Een (kleine) vignetstudie waarbij de HU in gesprek ging over de mogelijke invloed van attitudes op handelen Bespreken van de resultaten met een aantal SVG-professionals (member check)