Mobile Rapid-DNA devices have recently become available on the market. These devices can perform DNA analyses within 90 min with an easy ‘sample in–answer out’ system, with the option of performing comparisons with a DNA database or reference profile. However, these fast mobile systems cannot yet compete with the sensitivity of the standard laboratory analysis. For the future this implies that Scene of Crime Officers (SoCOs) need to decide on whether to analyse a crime sample with a Rapid-DNA device and to get results within 2 h or to secure and analyse the sample at the laboratory with a much longer throughput time but with higher sensitivity. This study provides SoCOs with evidence-based information on DNA success rates, which can improve their decisions at the crime scene on whether or not to use a Rapid-DNA device. Crime samples with a high success rate in the laboratory will also have the highest potential for Rapid-DNA analysis. These include samples from e.g. headwear, cigarette ends, articles of clothing, bloodstains, and drinking items.
DOCUMENT
DNA-onderzoek speelt tegenwoordig een belangrijke rol in de opsporing en vervolging. De DNA-wetgeving ligt dan ook al twee decennia lang verankerd in het Wetboek van Strafvordering. Technologische ontwikkelingen op het gebied van DNA-onderzoek hebben sindsdien een grote vlucht genomen. De laatste ontwikkelingen op dit gebied voorspellen een toekomst waarin DNA-sporen al op de plaats delict met één apparaat en een simpele ‘druk op de knop’ geanalyseerd kunnen worden. Een mogelijke match tussen het profiel van een aangetroffen spoor en het profiel van een verdachte in de DNA-databank lijkt binnen enkele uren gerealiseerd te kunnen worden. Echter, wat deze mobiele DNA-identificatietechnieken voor invloed hebben op de strafrechtspleging is nog onbekend. In deze analyse worden daarom de mogelijkheden en onmogelijkheden voor het gebruik van mobiele DNA-technieken door de forensische opsporing in de strafrechtsketen geïnventariseerd.
DOCUMENT
A large, recently published, inter-laboratory study by the ReAct group has shown that there is considerable variability in DNA recovery that exists between forensic laboratories. The presence of this inter-laboratory variability presents issues when one laboratory wishes to carry out an evaluation and needs to use the data produced by another laboratory. One option proposed by the ReAct group is for laboratories to carry out a calibration exercise so that appropriate adjustments between laboratories can be made. This will address some issues, but leave others unanswered, such as how to make use of the decades of transfer and persistence data that has already been published. In this work we present a method to utilise data produced in other laboratories (whether it provides DNA amounts or a probability of transfer) that takes into account inter-laboratory variability within an evaluation. This will allow evaluations to continue, without calibration data, and ensures that the strength of findings is appropriately represented. In this paper we discuss complicating factors with the various ways in which previous data has been reported, and their limitations in supporting probability assignments when carrying out an evaluation. We show that a combination of producing calibration information for new data (as suggested by the ReAct group) and development of strategies where calibration data is not available will provide the best way forward in the field of evaluations given activities.
DOCUMENT
Duurzaam beheerde landbouwbodems bevorderen de bodemvruchtbaarheid, zijn beter bestand tegen de klimaatveranderingen, zorgen voor schoner oppervlakte- en grondwater, een hogere biodiversiteit en het vastleggen van koolstof. Er is grote behoefte aan onderbouwde handelingsperspectieven voor koolstofvastlegging zonder nadelige effecten op nitraatuitspoeling door verhoogde mineralisatie, maar vooralsnog ontbreekt het aan praktische meet- en monitoringsmethoden van organische stof en stikstof in de bodem. Recent onderzoek laat zien dat er mogelijk een nieuwe indicator is voor koolstofvastlegging: Mineral Associated Organic Matter (MAOM) in relatie tot Particulate Organic Matter (POM). Het microbiële bodemleven is de belangrijkste regulator van de koolstofcyclus in de bodem en de omzetting van organische stof in POM en MAOM. Bij de microbiële afbraak van organisch materiaal, zoals gewasresten (blad en wortels), wortelexudaten, organische mest of compost, worden grote koolstofverbindingen enzymatisch afgebroken tot kleine koolstofverbindingen, die dienen als voedsel voor het bodemleven. Deze kleine koolstofverbindingen en de resten van afgestorven micro-organismen kunnen gemakkelijk worden gebonden en ingekapseld door kleideeltjes (MAOM). Daarmee zijn ze fysisch afgeschermd voor verdere afbraak en dus stabiel. De vorming van MAOM worden sterk gestuurd door de samenstelling van zowel het aangevoerde organische materiaal als van het bodemleven. In de praktijk betekent dit dat de keuzes die een agrariër maakt in het bouwplan (gewaskeuze) en bodembeheer (o.a. organische stofaanvoer en grondbewerking) grote invloed hebben op de vorming van MAOM en daarmee op de koolstofvastlegging. Dit project richt zich op metingen aan POM en MAOM in praktijksituaties en langlopende systeemproeven, het berekenen van de koolstof- en stikstofdynamiek en een DNA-analyse van het bodemmicrobioom. In combinatie met een knelpuntenanalyse in praktijksituaties kan dit inzicht geven in het handelingsperspectief voor agrariërs om duurzaam bodem- en waterbeheer te combineren met koolstofvastlegging op minerale grondsoorten.
Professionals in de strafrechtketen hebben een grote behoefte aan snelle en betrouwbare DNA-analyses die buiten de laboratoria bij een plaats delict, kunnen worden uitgevoerd. Een sneller opsporingsproces draagt bij aan een betere aanpak van criminaliteit. Met nieuwe forensische technieken kunnen snel analyseresultaten worden gegenereerd die de opsporing verder helpen. Het is echter een complexe uitdaging om deze technieken daadwerkelijk in te zetten in de huidige opsporingspraktijk. Hoe werkt deze techniek, wanneer moet de techniek wel of juist niet worden ingezet, en welke resultaten kunnen ermee worden behaald? Bij het uitvoeren van DNA-onderzoek op locatie spelen allerlei kwaliteitseisen en juridische waarborgen een rol. Ook gaat het gebruik van deze techniek gepaard met nieuwe taken, rollen en verantwoordelijkheden van de professionals die betrokken zijn bij het proces van opsporing en vervolging, en met een nieuwe wijze van samenwerking tussen ketenpartners. In dit project wordt een nieuwe werkwijze ontwikkeld, die een effectief gebruik van snelle mobiele DNA-technieken door forensische rechercheurs, en een snelle informatiestroom tussen ketenpartners van de politie, het Nederlands Forensisch Instituut en het Openbaar Ministerie mogelijk maakt. Er wordt kennis gegenereerd over technologische, juridische, sociale, cognitieve, en organisatorische factoren die hierbij een rol spelen, en er worden wetenschappelijk onderbouwde oplossingen aangedragen waarmee forensische professionals deze nieuwe technieken optimaal kunnen benutten in het proces van opsporing en vervolging. Dit onderzoek bestaat uit drie fasen: In de eerste fase wordt een nieuwe DNA-route met een software ondersteuningssysteem ontwikkeld. In de tweede fase wordt de werking hiervan in de praktijk getoetst en geoptimaliseerd door de ontwikkelde DNA-route in te zetten bij echte zaken. In fase 3 wordt tot slot onderzocht welke effect met deze snelle DNA-onderzoeksroute kan worden bereikt. De kennis die voortvloeit uit dit onderzoek wordt gebruikt om de snelle DNA-onderzoeksroute te optimaliseren en te implementeren in de opsporingspraktijk.
De technologie om DNA af te lezen verandert razendsnel en wordt steeds goedkoper. Met de komst van de mini DNA sequencer MinION van Oxford Nanopore Technologies komt de toepassing van deze technologie nog dichter bij de praktijk. Binnenkort kan iedereen DNA analyseren, altijd en overal. De techniek staat echter nog in de kinderschoenen en er zijn nog veel praktische vragen. Dit was de reden voor het opzetten van het RAAK-mkb project “PoreLab: DNA-analyse met de MinION in de praktijk” (SVB/RAAK.MKB04.011). In het kader van dit project is een laagdrempelig trainings- en ontwikkelingslab voor MinIONs ingericht waar samen met 16 mkb ondernemingen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden en beperkingen van de technologie. De faciliteiten en activiteiten van PoreLab zijn ondergebracht in het Leiden Centre for Applied Bioscience (LCAB) van Hogeschool Leiden. In het RAAK-mkb project is veel praktische ervaring opgedaan met de technologie. Als opvolging van dit project willen we de expertise die we hebben opgebouwd verder uitbreiden en delen met geïnteresseerde partijen. Onder de naam PoreAcademy wordt een samenwerkingsverband opgezet dat zich richt op de scholing en training van de mensen die met nanopore sequencing aan de slag willen. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar nieuwe toepassingen en wordt de mogelijkheid geboden om de technologie een keer uit te proberen. Het doel van PoreAcademy is ertoe bijdragen dat kennis en innovatie op het gebied van nanopore sequencing met de MinION toegankelijk en beschikbaar komt voor iedereen die daar interesse voor heeft. In het kader van het Top-up project willen we nagaan op welke wijze we de samenwerking het beste vorm kunnen geven en met welke partijen.