Stéphane Alonso is redacteur buitenlandse en Europese zaken op de Haagse redactie van NRC. Daarvoor was hij correspondent in Brussel en Warschau. In deze aflevering van Global Gossip praten Mendeltje van Keulen en Ruud Schapenk met hem over het Nederlandse EU-beleid, het beeld van Europa en Nederland in de media en de naar binnen gekeerde houding van Nederland op het internationale toneel. Wat zijn de gevolgen van de politieke corona relletjes in Europa? Kan Nederland in het Britse vacuüm springen? Stéphane vertelt het ons!
MULTIFILE
Het thema van het VNG-jaarcongres 2018 in Maastricht is ‘Over grenzen’. Nederlandse politici en bestuurders moeten grenzen durven te verleggen. Niet zelden is dit een landsgrens, die in de regio heel wat dichter bij is dan in Den Haag. Meer dan de helft van de provincies grenst aan het buitenland en landsgrensoverschrijdende samenwerking is dus aan de orde van de dag. Nationale of EU-regels en subsidies kunnen helpen beleidsdoelstellingen te verwezenlijken die op regionaal of lokaal niveau belangrijk worden gevonden. Maar grensoverschrijdend beleid stuit in de praktijk ook op andere, ‘Europese’ grenzen. Zo ontdekt een ondernemer te laat dat Duitsland EU-richtlijnen anders interpreteert dan Nederland. Dan weer stelt nieuwe Brusselse wetgeving aanbestedingseisen, of hebben Europese besluiten een negatieve impact op grensregio’s of op de visserij. Bij onbegrijpelijke, onuitvoerbare of botsende regels wordt er een spanning ervaren tussen Europees gemeenschappelijk beleid en Nederlandse decentralisatie. Dit essay focust op de grip op die Europese Unie (EU) als bestuurlijke uitdaging. doi: 10.5553/Bw/016571942018072002005 LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/mendeltje/
DOCUMENT
De EMU is volgens Jaap de Zwaan, de nieuwe Haagse lector Europese Integratie, eigenlijk alleen maar een MU, want gemeenschappelijk economisch beleid is er nooit gekomen. Als het aan hem ligt, wordt de EU gewoon een aparte staatsvorm. [tekst van een kort interview met Jaap de Zwaan in online nieuwsmagazine ScienceGuide]
MULTIFILE
De ontwikkelingen in de Arabische regio gaan momenteel erg snel, waardoor sommige informatie in dit rapport bij het lezen mogelijk al is achterhaald door de actualiteit. De AIV meent dat de politieke omwentelingen in de Arabische regio belangrijke kansen bieden voor een betere, meer op rechtsstaat en democratie gerichte omgang van westerse landen met autocratische regimes die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van mensenrechten. Weliswaar nopen zwaarwegende geopolitieke belangen tot het onderhouden van diplomatieke betrekkingen met autocratische regimes, maar dialoog en (beperkte) samenwerking op regeringsniveau mogen niet ten koste gaan van de ondersteuning van hervormingsgezinden en het maatschappelijk middenveld in die landen. Teveel hebben westerse regeringen zich in het verleden geïdentificeerd met autoritaire regimes, op basis van de onjuist gebleken veronderstelling dat dergelijke regimes voor politieke stabiliteit zouden kunnen zorgen. Ook nu is er het gevaar dat het beleid van westerse landen wordt beheerst door een taxatie van de overlevingskansen van een autocratisch regime, los van de vraag wat in het belang is van respectering van de rechten van de mens en de democratische en sociaaleconomische aspiraties van de bevolking. De AIV is van oordeel dat de Nederlandse regering zich niet moet laten gijzelen door de angst dat radicale islamitische groeperingen een greep naar de macht doen. De kans daarop neemt eerder toe dan af door een politiek van – al dan niet heimelijke – steun aan regimes die blijvend vervreemd zijn geraakt van de legitieme eisen van de burgers in de Arabische samenlevingen. De AIV concludeert dat de recente ontwikkelingen in Tunesië, Egypte en andere Arabische landen het belang onderstrepen van een gerichte versterking van het maatschappelijk middenveld (politieke partijen, maatschappelijke organisaties en vakbonden). De opbouw van een krachtig maatschappelijk middenveld vergt een lange adem, maar sorteert uiteindelijk het meeste effect bij het bevorderen van vrijheid, gerechtigheid en democratie. De AIV merkt op dat zowel Nederland als de EU reeds beschikken over passende beleidsinstrumenten ter versterking van de civil society. Echter, vooral de EU heeft in het recente verleden verzuimd de instrumenten uit het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) op de juiste wijze toe te passen. Zo heeft de Unie in de politieke dialoog met zuidelijke buurstaten onvoldoende nadruk gelegd op de onvolkomenheden (of zelfs afwezigheid) van de rechtsstaat en de ontwikkeling van een onafhankelijke particuliere sector die gevrijwaard is van politieke beïnvloeding. De opkomst van hervormingsbewegingen in verschillende Arabische landen verschaft de EU nieuwe kansen. Nederland beschikt met het Mensenrechtenfonds en het Fonds Ontwikkeling Pluriformiteit en Participatie in islamitische landen over passende bilaterale hulpinstrumenten waarmee een stem gegeven kan worden aan maatschappelijke organisaties die het huidige transitieproces in de Arabische regio kunnen dragen. De AIV meent echter dat investeringen in additionele expertise en analysecapaciteit noodzakelijk zijn om de regering goed te kunnen adviseren over mogelijke Nederlandse bijdragen aan versterking van de civil society in de Arabische regio. Voldoende analysecapaciteit op ambassades in de regio en nauwere samenwerking van de regering met (Nederlandse) NGO’s, instellingen voor capaciteitsopbouw van politieke partijen en de vakbeweging zijn het meest doelmatig om in deze behoefte aan expertise en analysecapaciteit te voorzien [tot besluit - conclusie van een rapport uitgebracht door commissie onder voorzitterschap van F. Korthals Altes]
DOCUMENT
Conclusie : Vertaald naar het nu kan gesteld worden dat het Europese erfgoed in het spirituele en culturele “Europese DNA” zit en dus niet aan actualiteit heeft ingeboet. Zo zijn de Griekse en Romeinse traditie en de Joods‐Christelijke wortels voor altijd terug te vinden in de oorsprong en ontwikkeling van ons onderwijs‐, rechts‐ en zorgsysteem. Schuman zag dit als de raison d’être28 van de Europese eenwording. Effectieve solidariteit tussen burgers en staten, een solidariteit geuit in concrete realiteiten was het motto van de eenwording en zou dit vanwege het blijvende karanter van het erfgoed ook nu nog zijn. Het actualiseren van het effectieve solidariteitsprincipe volgens Schuman zou niet ophouden bij Europa, maar zich uitstrekken tot buiten de Europese grenzen, omdat de menselijke waardigheid, kernbegrip van het spirituele erfgoed, aan het hele project ten grondslag ligt. Dit betekent het meewerken aan de opbouw van staten ook buiten Europa die het nodig hebben en in de mate dat ze het nodig hebben overeenkomstig het subsidiariteits‐ en solidariteitsprincipe om een menswaardig bestaan mogelijk te maken en te bestendigen, onrecht en armoede, de oorzaken van geweld, uit de wereld te helpen. Het zal in meer of mindere mate het openbreken van bestaande economische, politieke en culturele structuren met zich meebrengen, zoals de Schuman Verklaring dat indertijd heeft gedaan voor het Europese continent. Iets soortgelijks lijkt in zijn visie nu op wereldschaal nodig te zijn. De EU zou bij het volgen van Schumans denktrant, zich langzaam maar zeker open moeten stellen en in moeten zetten voor een steeds rechtvaardiger structuur van de boven‐continentale oftewel supra‐continentale, internationale orde die steeds meer vrede en veiligheid zal waarborgen, om niet te vervallen in een EU egocentrisme dat op den duur zowel de EU als de landen en continenten buiten Europa niet langer verdragen. In die zin zijn de huidige crises alarmsignalen die aangeven dat er een fundamentele paradigmashift gemaakt moet worden waarin de mens als persoon weer centraal komt te staan en solidariteit vandaaruit doordringt in economische, politieke en sociale structuren. Het globaliseren van de “sacraliteit van de menselijke waardigheid”. Tegelijkertijd blijft de rol van de mens, gemeente, regio en staat van essentieel belang, evenals die van het continent, zoals ook blijkt uit de volgende afsluitende citaten van Schuman: “Volgens onze opvatting is het Europese beleid totaal niet in strijd met het vaderlandslievend ideaal dat we allen delen [...] de natie vervult een belangrijke rol voor zijn eigen burgers , maar heeft ook, en in even grote mate, een rol tegenover de andere landen. Het kan zich daarom niet in de eerste van deze twee rollen terugtrekken. [...]
DOCUMENT
Regional development has often been described in economic terms, using economic indicators such as growth in GDP or demographic indicators such as net migration or employment. Some researchers argued that regional development should be understood broader, by including for example social indicators and living environment indicators . Recently, researchers have shown that policies directed towards regional development have broadened as well , but are also still evaluated within specific narratives or frameworks that often constitute the goals of the policy, for example the Keynesian framework favours increasing demand and favours the evaluation of policies aimed at exactly this. This self-constituting practice of an amalgam of related policies has also been referred to by Hall as a policy paradigm. Because policies are often evaluated within these policy paradigms it becomes difficult to decontextualise them, disentangle them and compare policies with each other.In this paper we propose to use a different, more quantitative and comparative method. By applying the above mentioned work from Andy Pike on numerous data sources from EUROSTAT and OECD, researchers from the PREMIUM_EU project developed a new framework that is measuring Regional Development (dubbed “R”) using economic, social and living environment indicators.MethodBy regarding this “R” (and individual indicators) as an outcome of public policies on the local, regional, national and international level and by analysing regional development policies on different levels from 2010 and onwards we believe it is possible to understand the impact of these policies in a more evidenced based sense, regardless of the above mentioned different types of narratives or frameworks.We started our research with an analysis from the OECD on the different types of regional development policies and the relations between different levels of government within countries. Based on this and literature research, we developed a framework with relevant topics for regional development policies and different levels of government.Based on the work of Moritz Schütz presented during the ERSA 2024 conference, we developed and employed a webcrawler to automatically download and summarise policies from municipalities, regional and national authorities and analyse the results of this exercise.Findings/resultsThe webcrawling and -mining exercise in combination with the new set of indicators will offer a much broader and more comprehensive view of the use and necessity of regional development policies. The findings will be discussed in dedicated policy labs with policymakers and researchers from the respective regions.Discussion/conclusionsBoth the new set of indicators and the analysis of the policies are not only innovative, but will also be viewed as speculative. Although we believe that a direct causal relationship between policies and the regional development will be hard to uncover, we do believe that this research will move the field of policy analysis forward, because it is more focused on evidence-based indicators and is based on larger sets of policies.
DOCUMENT
De nieuwe EU regels voor het gebruik van AI toegelicht voor MKB.
DOCUMENT
In the last two decades, co-creation and social innovation have become important concepts in academic research and public policy. The two concepts are conceptually linked, but this relationship has hardly been problematized in academic literature. In addition, social innovation and especially co-creation are not defined in EU policies, but merely included because they support policy aims. The lack of problematization and definition not only hampers progress in the academic field, but is also constringing co-creation into an exercise of merely including stakeholders therefore neglecting the full potential of co-creation. The key question addressed in this article is therefore: how can we evaluate the application of co-creation in EU-funded social innovation projects? A literature review revealed that co-creation and social innovation have become connected only very recently in academic literature. In this publication, we analyse the meta narratives of this emerging body of literature and conclude that we can distinguish three distinct segments with their own characteristics. We used these insights to develop an adaptive evaluation framework. This framework can be used to assess the application of co-creation within social innovation in, for example, EU-funded projects. This could push the emerging academic field forward and open up new research themes and designs. We also suggest that the framework could specifically support policymakers in their efforts to evaluate processes of co-creation instead of focusing on the dominant impact evaluations.
DOCUMENT
The last decade we saw an increasing academic, policy, and professional interest in the use of co-creation to tackle societal challenges. Most research focused on qualitative analysis of case studies. This led to an understanding that co-creation is essential for social innovation. We started this paper by analyzing co-creation strategies ex ante to understand how EU-funded consortia intend to tackle societal challenges. By quantitatively analyzing 300 EU projects and qualitatively analyzing the Horizon2020 “co-creation for growth and inclusion” call, our research revealed four different types of consortia. We characterized these types by the coordinators and dubbed them, respectively, as research led, government led, enterprise led, and other led. These consortia were quite different in terms of diversity and preferred partners. We also distinguished three distinct co-creation strategies that are focused on inclusion of stakeholders, the outcome, or tool development. We discovered that these strategies are not linked to types of consortia or projects, but only to the call text. We therefore conclude that the policy design of Horizon2020 led to a program that aims to stimulate innovation, but has become too rigid to be able to do so.
DOCUMENT