Het onderzoek wijst uit dat er, zonder expliciete keuze voor inbedding van de dialoog in het curriculum en zonder bijbehorend goalcommitment, nauwelijks (tot geen) bijdrage van mogen verwachten als het gaat om de identiteitsontwikkeling van onze studenten. De uitgangspunten van het krachtig leren zijn al zo oud als de weg naar Rome, maar ze worden in geen enkele onderwijsomgeving volledig toegepast zoals ze bedoeld zijn. Met dit praktijkonderzoek naar krachtig leren lijkt het uiteindelijk niet zozeer te gaan om het volgen van een methode, maar meer het omarmen van een proces van het uitwisselen van meningen dat weer een uitvloeisel is van de intentie om met elkaar in verbinding te blijven. De resultaten van dit onderzoek zijn hooguit indicatief geworden voor een richting waarin we met elkaar kunnen bewegen. In de dialoog is immers niemand de baas. De organisatie van de dialoog is geen doel op zich, de uitwisseling van meningen verloopt zelden echt gestructureerd en betekenisgeving is in absolute zin als heterogeen te definiëren In de beschreven pilotcase wordt duidelijk welke complexiteit er achter 'krachtig leren' schuilgaat. In de praktijkstudie naar de Casus Eigen Bedrijf (CEB) kreeg alleen het aspect praktijkgerichtheid een voldoende. De andere elementen die van belang zijn voor het verkrijgen en behouden van zelfsturing, zoals minder uit het hoofd leren en meer (doen) vanuit het hart, bleven ver achter bij de intenties. De uitkomsten van dit onderzoek werpen dan ook vraag op of het huidige onderwijslandschap nog wel zo goed aansluit op de studenten als het gaat om het aanleren van zelfsturing. Juist in deze tijd, waar het belang van zelfsturing steeds belangrijker lijkt te worden voor de identiteitsontwikkeling, is de vaardigheid om in dialoog te kunnen gaan (om met Meijers te spreken ‘samen bruggen te gaan bouwen in betekenisgeving’) belangrijker dan ooit. Dit onderzoek werd onverwacht dan ook een pleidooi om als team, gecommitteerd aan elkaar onderweg te gaan en ook net als studenten leiding te leren nemen over wat je kunt, wie je bent, wat je wilt. Want wat blijkt? Goed voorbeeld doet volgen, maar slecht voorbeeld ook en daarmee reflecteert dit onderzoek dan ook stevig op de rol van de onderwijsprofessional.
Bij het werken met een leerlandschap formuleert een student voor zichzelf - in samenspraak met zijn leerteam - leervragen en leeractiviteiten. Hij doet steeds (pedagogisch) onderzoek in de dagelijkse werkelijkheid van de school. Bij het doen van (pedagogisch) onderzoek kan Digital Storytelling een rol spelen. Een hulpmiddel dat gericht is op het ondersteunen van het complexe proces van observeren, interpreteren, concluderen, documenteren, rapporteren en betekenisgeving. Met het inzetten van multimedia komt bovendien aan de orde: het aantrekkelijke karakter van het werken met deze multimedia. Die aantrekkelijkheid betreft zowel het plezier dat aan het werken met media valt te beleven als de voldoening bij het beantwoorden van een beeldende leervraag.
Deze studie maakt onderdeel uit van een groter onderzoeksproject naar Adaptief vermogen voor toekomstbestendig leraarschap, genaamd ‘Expeditie Lerarenagenda’. Met deze studie beoogden we inzicht te krijgen in hoe processen van adaptief vermogen (betekenisgeving, besluitvorming en voorgenomen handelen) zich manifesteren in de onderwijspraktijk van leraren en leidinggevenden èn hoe systeembewustzijn daarin doorwerkt. We richtten ons daarbij op de onderwijspraktijk van leraren en leidinggevenden in het po, vo en mbo en maakten daarbij gebruik van vignetten om uitspraken te achterhalen over processen van adaptief vermogen en systeembewustzijn in verandering met bottom-up en top-down oorsprong. Leraren en leidinggevenden werden gevraagd te reageren vanuit het eigen perspectief en dat van de ander op voorgelegde vignetten (korte scenario’s van verandering in een schoolsituatie).
Met het lezen van (jeugd)literatuur in Nederland staat het er slecht voor (Gubbels et al., 2019). Pabodocenten noemen slechts een derde van hun afstuderende studenten ‘voldoende literair competent’ (Oberon, 2020, p. 16). Pabostudenten van Driestar hogeschool lezen voor hun opleiding relatief veel, namelijk ongeveer 30 jeugdboeken. Qua thematiek maken ze echter veilige, conservatieve, keuzes (Vos et al., 2020; Aantjes et al,. 2020). Indien zij breder en diepgaander zouden leren lezen, kunnen ze zich meer bewust worden van het belang van lezen. Allereerst van lezen als een manier van denken (Koek et al., 2019). Ten tweede als een middel om morele en persoonlijke vorming gestalte te geven (Schrijvers et al., 2016). Ten derde om daarmee bijvoorbeeld burgerschapsonderwijs te realiseren, waarvoor de eigen horizonverbreding helpend is. Een goede mogelijkheid om zowel meer breedte qua thematiek als meer diepgang in het lezen te bereiken lijkt te liggen in het toepassen van de acht complementaire deelaspecten van de didactiek Thinking aloud (Janssen et al., 2012). Omdat extra contacttijd in het curriculum niet te realiseren is, moet de opleidingspraktijk op digitale wijze verstevigd worden. Dat met digitale middelen veel bereikt kan worden is door de coronapandemie gebleken. De onderzoeksvraag luidt daarom als volgt: Kan de didactiek hardop denken bij het lezen van (jeugd)literatuur door pabostudenten via digitale middelen bijdragen aan hun waardering van jeugdliteratuur en het vergroten van hun inzicht in de werking ervan? De onderzoeksvraag zal worden beantwoord met een quasi-experimenteel ‘mixed methods’ design. Voorafgaande aan de interventie worden teksten geselecteerd. De onderzoeker vervaardigt een aantal ‘educational videos’, waarbij een aantal deelaspecten van thinking aloud al lezend aan de orde komen. In een voormeting en nameting worden enkele gevalideerde leesattitudeschalen afgenomen. Daarnaast vindt kwalitatieve elicitatie plaats van percepties van studenten met verschillende datacollectie-instrumenten gedurende diverse momenten tijdens en na de interventie.
In een maatjesproject wordt een deelnemer met een ondersteuningsbehoefte gekoppeld aan een vrijwilliger die deze ondersteuning kan bieden. Een professionele organisatie zorgt voor de werving, training, koppeling en ondersteuning van de maatjes. In een tijd van toenemende druk op de formele zorg en een toegenomen beroep op vrijwilligers, is de groeiende populariteit van maatjesprojecten niet verrassend. En juist in een tijd waarin leefwerelden steeds meer van elkaar gescheiden zijn, bieden maatjesprojecten mensen de mogelijkheid om ‘buiten de eigen bubbel’ te komen en ‘anderen’ te leren kennen. De ambitie van maatjesprojecten is om positieve veranderingen te realiseren. Maar welke impact hebben zij nu eigenlijk en hoe kunnen ze deze impact vergroten? Meerdere maatjesprojecten gaven aan dat hier een belangrijke kennisbehoefte voor hen ligt. Waar eerder onderzoek uitkomsten beschrijft voor deelnemers met een ondersteuningsbehoefte – zoals beter welbevinden, meer sociaal contact, en horizonverbreding – is er veel minder bekend over de uitkomsten voor vrijwilligers die hen ondersteunen. En hoewel bredere maatschappelijke impact vaak aannemelijk wordt geacht, is onderzoek hiernaar beperkt. In dit onderzoeksvoorstel, met als titel ‘Maatjes met Impact’ beschrijven we hoe wij aan deze kennisbehoefte willen bijdragen, met als centrale onderzoeksvraag: Welke impact hebben de maatjesprojecten op de deelnemers, de vrijwilligers en de bredere samenleving, en hoe kunnen de organisaties van de maatjesprojecten deze impact vergroten? We kijken op drie manieren naar impact. Eerst bekijken we impact vanuit 1) doeltreffendheid, dat gaat over vooropgestelde en beoogde doelen en 2) betekenisgeving, dat de bredere veranderingen omvat die betrokkenen zelf ervaren. Vervolgens stappen we over naar 3) vakmanschap: hoe kunnen maatjesprojecten verder professionaliseren en hun impact vergroten. We zetten hiervoor verschillende methoden in, zoals Theory of Change sessies, de Effectencalculator, interviews en vragenlijsten. Regelmatige leersessies faciliteren dat maatjesprojecten leren hoe zij hun eigen impact kunnen vergroten, en leren van elkaars ervaringen.
Het project ‘Makers in Verandering’ (Makers for Change) is erop gericht interdisciplinaire werkwijzen te onderzoeken en te ontwikkelen. De kunstdocent van de toekomst ontwikkelt zich niet alleen als docent, maar is tevens een maker, een onderzoeker, en iemand die verandering teweegbrengt. Dit postdoc-project is niet bedoeld als een pleidooi voor het willekeurig combineren van die rollen, noch voor het verder ontmantelen van disciplines, maar wil een doordachte en eigen positionering van de kunstdocent in opleiding ondersteunen, vanuit de visie dat een interdisciplinaire benadering daarin nodig is om betekenisgeving en sociale ontwikkeling te stimuleren. In tijden van onzekerheid, maatschappelijke onrust en wantrouwen jegens kennisinstituten, moeten we juist helder krijgen wat we in het tertiair onderwijs mogen verwachten van de educator, de maker, de onderzoeker en de veranderaar. De vraag is hoe deze rollen en competenties samen kunnen gaan en wat de ‘artist educator’ daarvoor nodig heeft. Onderwijs biedt de kritische ruimte waarin verandering vorm en betekenis kan krijgen, op weg naar een veerkrachtige samenleving. Ten eerste vraagt dit van de artist educator in opleiding een kritische, onderzoekende houding, met zicht op hoe kennis tot stand komt en getoetst kan worden. Ten tweede vraagt het om visie, om een maatschappelijke betrokkenheid en een strategie of tactiek om verandering en bewustzijn teweeg te kunnen brengen. Ten derde is de artist educator een maker, iemand die het maakproces, de verbeelding, inzet om maatschappelijke issues zichtbaar of ervaarbaar te maken. Deze drie komen samen in de houding en werkwijze. De opbrengst van het project ‘Makers in verandering’ zal een theoretische uitwerking zijn en een op praktijkonderzoek gestoelde basis voor interdisciplinair werken vanuit de verbinding van de genoemde vier rollen. Het instrument dat hieruit ontstaat helpt studenten en docenten om zich te positioneren. Zicht op het onderscheid tussen disciplines en domeinen, maakt een zinvolle verbinding mogelijk.