In het programma De Koplopers onderzoeken ze de eiwittransitie grondig. Deze aflevering richt zich op de psychologische en politieke hindernissen die we tegenkomen op de weg naar een dieet rijk aan plantaardige eiwitten. Antien Zuidberg, lector Design Methoden in Food aan de HAS green academy, presenteert hier over hoe men plantaardig voedsel aan de mens kan brengen.
LINK
The current multiple crisis require architects, designers, citymakers and stakeholders to re-think their approach to the city and territory, under the urge for a sustainable and inclusive future. While uncertainty and technocracy dominate, they also enable a open investigation and understanding of different future scenarios of spatial transformation. A revision of the term ‘adaptability’ promises to contribute to a new holistic approach.This paper presents the outputs of our current research project on adaptability at architectonic and urban level. It departs from the spatial disciplinary literature, and a large database of projects where this term plays a role implicitly or explicitly. We revisit theories and reposition them in the current unstable context. With this, we can enlarge the range of interactions and scales to approach simultaneously. Based on this, we propose new variables, and vocabularies in a framework for urban development beyond traditional confines.In fact, a new framework for the design of architectonic and urban space is articulated. It responds to different transformations of users’, usages’ and environmental conditions based on dimensions (scale, time, space), domains (social, economic, ecologic, climatic), adaptability ingredients (modularity, flexibility, interactivity, etc.), and resources (design by research, extreme scenario-thinking). We show them in action thought design projects conducted with students in the Netherlands and Belgium.We aim at generating holistic insights on the concept and methods of adaptability through some of the research and educational outcomes. Ultimately, we want to expand the mechanism of planning for an adaptive approach -from the building to the network, making lines of research, education and practice collide to address urgently needed changes.
MULTIFILE
In de maanden juli-december 2016 is door het lectoraat OER van Fontys Hogeschool ICT een onderzoek uitgevoerd om de volgende vraag te kunnen beantwoorden: Wat leidt tot c.q. is nodig voor een brede adoptie van delen van open leermaterialen en online cursussen en hergebruiken van open leermaterialen en cursussen door docenten in het bekostigde hoger onderwijs in Nederland? Bij 4 universiteiten en 6 hogescholen zijn totaal 55 semi-gestructureerde interviews afgenomen met docenten, bestuurders en ondersteuners. Onderwerpen die tijdens de interviews aan bod kwamen betroffen ambities met onderwijs, beleid, opvattingen over openheid in het onderwijs, motieven voor delen en hergebruiken, ervaringen met delen en hergebruiken, hindernissen die werden ondervonden, noodzakelijke randvoorwaarden en invloeden die geïnterviewden vanuit hun omgeving ervaren. Analyse van de interviews gaf de volgende resultaten: 1. Praktijken van delen en hergebruiken zijn erg divers qua openheid. Lang niet altijd zijn gedeelde leermaterialen toegankelijk voor iedereen, vaak ontbreekt een open licentie en processen als copyright clearing vinden niet altijd plaats; 2. Delen en hergebruiken van leermaterialen (al dan niet volledig open) gebeurt veel. Hierbij wordt vooral het bereiken van een hogere kwaliteit campusonderwijs nagestreefd; 3. Feedback op gedeelde materialen is cruciaal voor de motivatie van docenten om structureel materialen te delen; 4. Structureel delen en hergebruik binnen een instelling heeft meer kans van slagen wanneer het gekoppeld wordt aan andere beleidsthema’s zoals internationalisatie of aan onderwijsinnovaties zoals invoeren van blended leren; 5. Bij een aantal instellingen is sprake van zich ontwikkelend beleid op het gebied van open delen en hergebruiken van leermaterialen; 6. Docenten zijn onvoldoende bekend met aanwezigheid danwel inhoud van beleid; 7. De autonomie van de docent in het bepalen om met delen en hergebruiken aan de slag te gaan wordt als cruciaal gezien en als zodanig herkend en erkend, zowel door bestuur als door docenten zelf; 8. Delen en hergebruiken moeten uiteindelijk ten goede komen aan de student of een positief effect hebben op de efficiency van het onderwijs. Of en hoe dat daadwerkelijk gerealiseerd moet worden, is vaak nog niet duidelijk; 9. Docenten geven aan dat stimulering in termen van geld, tijd en ondersteuning essentieel is voor hen om tot structureel gedrag van delen en hergebruiken te komen. Tevens moeten voor hen de antwoorden op de what’s in it for me vraag duidelijk zijn; 10. Publiceren van MOOC’s wordt ervaren als een versneller voor de adoptie van open delen van materialen en cursussen binnen een instelling; 11. Acceptatie van open delen en hergebruiken op instellingsniveau, zich uitend in beleid dat vertaald is naar concrete activiteiten en richtlijnen, beïnvloedt brede adoptie ervan door docenten positief. Op basis van deze resultaten zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd om brede adoptie van open delen en hergebruiken te realiseren binnen een instelling: 1. Maak de meerwaarde van open delen en hergebruiken duidelijk aan docenten; 2. Zorg bij deze verandering van de beeldvorming rondom open delen en hergebruiken bij docenten voor ondersteuning vanuit de instelling: op ICT-gebied, juridische en onderwijskundige aspecten, facilitering in tijd, aanwezigheid van een veilige experimenteerruimte en een ondersteunende infrastructuur; 3. Formuleer op faculteits-, instituuts- en instellingsniveau beleid op het gebied van open delen en hergebruiken dat de activiteiten die onder aanbeveling 1 en 2 genoemd worden mogelijk maakt; 4. Koppel beleid inzake open delen en hergebruiken aan andere thema’s van onderwijsvernieuwing of aan thema’s als internationalisering.
LINK
Het gebruik van technologische toepassingen om zorg op afstand te geven aan patiënten in de GGZ neemt gestaag toe. Behandelaren en patiënten voeren gesprekken via een webcam, patiënten kunnen steeds vaker hun dossier online inkijken en behandelingen kennen online modules die gecombineerd worden met reguliere zorg (blended care). Technologie krijgt hierdoor een toenemende rol in het zorgproces, maar de gevolgen voor de kwaliteit van de patiëntenzorg zijn niet bekend. Zo is er nog weinig onderzoek gedaan naar de effecten van online modules in relatie tot reguliere zorg. Ook hebben zorgprofessionals vragen over de consequenties van het openstellen van het dossier. Voor zorgprofessionals en patiënten is het dan ook nog niet altijd helder hoe zij om willen of moeten gaan met technologie. Het gebruik van technologische toepassingen om zorg op afstand te geven, kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op de kwaliteit van zorg. Voor professionals en patiënten is het belangrijk dat de negatieve gevolgen vermeden worden en de positieve gevolgen doelgericht ingezet kunnen worden. In dit project wil een samenwerkingsverband van zorg- en kennisinstellingen o.l.v. Windesheim een langlopende onderzoekslijn van praktijkgericht onderzoek inrichten. We leveren hiervoor drie projectresultaten: een beschrijving van actuele dilemma´s in het kader van de handelingsverlegenheid van professionals bij de implementatie van blended behandeling en het openstellen van dossiers in de dagelijkse GGZ-praktijk (1). Een verkenning van mogelijke oplossingsrichtingen, waarbij bestaande zorgpraktijken, zowel best practices als ervaringen met hindernissen, dienen als leidraad (2). En de aanzet tot vervolgonderzoek, op basis waarvan de genoemde oplossingsrichtingen verder uitgewerkt worden (3). Participatie van alle betrokkenen, zowel patiënten als zorgprofessionals, staat hierbij voorop. In het derde projectresultaat, de aanzet voor het vervolgonderzoek, wordt een methodologisch raamwerk voor de onderzoekslijn ontwikkeld. Participatie komt in de samenstelling van de projectgroep al duidelijk naar voren.
Nederland streeft naar een volledig circulaire economie in 2050 (Rijksoverheid, z.d.). Bedrijven zullen hun activiteiten moeten organiseren in materiële kringlopen die de gehele levenscyclus bestrijken. Van afval is geen sprake meer. Hiervoor zijn nieuwe circulaire businessmodellen nodig die zich richten op samenwerking in de keten en waardebehoud in alle levensfases van producten, van ontwerp en productie tot gebruik en hergebruik. Mkb-bedrijven willen graag bijdragen aan de gewenste transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie. Het realiseren van een circulair businessmodel blijkt in de praktijk vaak lastig. Mkb-bedrijven die groeien hebben moeite met het vinden van bankfinanciering van hun circulaire ambities. Een belangrijke reden betreft de door banken moeilijk in te schatten risico’s die aan circulair ondernemen kleven. De toekenningswijze van financiering door banken is meer op zekerheden (activa) gebaseerd en minder op kasstromen. Dit werkt in het nadeel van mkb-bedrijven met circulaire verdienmodellen zoals Product-as-a-Service (PaaS), omdat hierbij de kasstromen uitgesteld zijn. Ook de ecosystemen waarin circulaire mkb-bedrijven dikwijls met elkaar samenwerken maakt de financiering ingewikkeld omdat samenwerking afhankelijkheid en daarmee risico betekent. Het doel van dit onderzoek is om de toegang tot bancaire financiering van mkb-bedrijven met circulaire businessmodellen met het verdienmodel PaaS te verbeteren door hen te helpen hindernissen weg te nemen. Voor dit project wordt een consortium gevormd onder leiding van het lectoraat businessmodellen van Saxion, met Hogeschool Rotterdam, Inholland en NHL Stenden, met banken ABN-AMRO en Rabobank, met kennisinstellingen Het Groene Brein en Sustainable Finance Lab, met ontwikkelingsmaatschappijen Innovation Quarter, Oost NL en Circulair Friesland en met mkb-bedrijven. Het consortium doet ontwerpgericht onderzoek naar het verbeteren van de financieringsmogelijkheden van circulaire businessmodellen. De resultaten worden breed toegankelijk gemaakt in de vorm van een concreet stappenplan en inspirerende praktijkcases voor mkb-bedrijven om hun bancaire financieringsaanvraag voor een circulair businessmodel tot een succes te maken.
In het project Flexible Manufacturing onderzoeken we hoe generieke industriële robots optimaal gebruikt kunnen worden in het bedrijfsleven. Het gaat daarbij om de inzet van software en ICT bij robots om de productie te optimaliseren. Op dit moment worden robots voornamelijk ingezet voor relatief eenvoudig, gestructureerd en repetitief werk. In combinatie met verschillende sensorensystemen kunnen robots echter juist hele complexe taken uitvoeren waarbij de robots zich aanpassen aan de situatie. Een mogelijke verklaring voor bovenstaande situatie is dat robots niet gemakkelijk en snel genoeg kunnen worden ge(her)programmeerd, gecombineerd met verschillende sensorsystemen en gecombineerd met andere softwarepakketten om ze nieuwe taken te laten uitvoeren. In het voortraject van dit projectvoorstel kwam een opvallend verschil tussen de werkwijze op enerzijds hogescholen en universiteiten en anderzijds het bedrijfsleven naar voren. In het bedrijfsleven gebruikt men hoofdzakelijk de commerciële en merkspecifieke software van de robotfabrikanten. Op hogescholen en universiteiten wordt daarentegen hoofdzakelijk gebruik gemaakt van open-source en generieke ontwikkelframeworks. Het framework dat wereldwijd het meest wordt gebruikt is Robot Operating System, oftewel ROS. In dit project willen we meer inzicht krijgen in deze twee verschillende benaderingen. Daarvoor analyseren we de bestaande commerciële software voor de grote merken van robotarmen en vergelijken deze met ROS. Naast een studie naar de overeenkomsten en verschillen wordt binnen het project een grote bijeenkomst georganiseerd met bedrijven uit de regio om te achterhalen welke overwegingen bedrijven maken bij het toepassen van robots en welke hindernissen ze ondervinden bij het daadwerkelijke gebruik van robots. Deze aanvraag wordt parallel gedaan met de Raak KIEM Smart Industry aanvraag: Twentse ROS. Het doel van de huidige aanvraag is om tot de kern van het probleem te komen: waarom worden robots nog niet optimaal ingezet in industrie? Het doel is om op basis van beide KIEM aanvragen een Raak PRO te ontwikkelen op dit onderwerp.