Veel hoger onderwijsinstellingen implementeren flexibelere vormen van onderwijs in hun curriculum vanwege verschillende redenen, zoals a) het bevorderen van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, b) de maatschappelijke noodzaak voor wendbare, zelfregulerende professionals die een Leven Lang Leren, en/of c) om de motivatie van (aanstaande) studenten te verhogen. Deze flexibiliteit uit zich bijvoorbeeld – op zowel curriculumniveau als op moduleniveau – in het zelf kunnen kiezen van de inhoud van het leren, waar het leren plaatsvindt, met wie er wordt geleerd, wanneer en hoe er wordt geleerd. De keuze om flexibelere invullingen van het onderwijs te geven moet echter aansluiten bij de wensen en behoeften van studenten, bij die van het werkveld alsook bij die van de instelling/opleiding. Binnen dit symposium richten we ons op de wensen en behoeften van de studenten en hun keuzeprocessen: In hoeverre willen studenten flexibiliteit in het onderwijs, en welke mate van flexibiliteit ervaren zij? Wat zijn de achterliggende redenen voor deze behoeften? Als zij flexibiliteit hebben, hoe maken ze hier dan gebruik van? Welke keuzes maken studenten als zij inhoudelijke flexibiliteit krijgen en op basis waarvan maken zij deze keuzes? Binnen dit symposium staan drie papers centraal waarin antwoord op deze vragen worden gegeven.
LINK
Informatievaardigheden hebben betrekking op het oplossen van problemen of vraagstukken met behulp van informatie van het internet of uit een al of niet digitale bibliotheek. In het hoger onderwijs wordt er veel waarde aan gehecht dat studenten over deze vaardigheden beschikken. Maar hoe beoordeel je of studenten voldoende informatievaardig zijn? En wat voor soort beoordelingsinstrument is tevens geschikt om die vaardigheden te bevorderen? In dit proefschrift wordt onderzoek gerapporteerd dat aannemelijk maakt dat een scoringsrubriek de voorkeur heeft als je een instrument zoekt waarmee je informatievaardigheden zowel kunt beoordelen als stimuleren. Op basis van literatuurstudie en de uitkomsten van onderzoek onder studenten en docenten is een scoringsrubriek ontwikkeld. Vervolgens is het beoordelingsinstrument door middel van empirische studies getest en geëvalueerd.
Kinderen bewegen tegenwoordig minder en ook steeds minder goed. Vakleerkrachten bewegingsonderwijs verkeren in de positie om deze situatie te verbeteren, maar het ontbreekt ze aan tijd en kennis. Ze hebben handvatten nodig. De belangrijkste vraag is dus ‘Welke handvatten kunnen we vakleerkrachten in het basisonderwijs geven, zodat ze efficiënter kunnen zijn in hun taak om kinderen beter te leren bewegen?’ Uit de directe contacten die de HAN en de HHS hebben met leerkrachten uit het bewegingsonderwijs is de vraag naar beter onderbouwde programma ’s steeds weer naar voren gekomen. Een verkennend onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de vraag onder vakleerkrachten in heel Nederland breed gedragen wordt. Niet helemaal onverwacht aangezien de vraag aansluit op de Nationale Kennisagenda Sport en Bewegen. Met behulp van een sterk netwerk bestaande uit twee hogescholen, twee publieke instellingen, drie MKB bedrijven en drie universiteiten wordt de vraag van de vakleerkrachten in dit project uitvoerig behandeld. Uit de analyse van de literatuur en de reflectie hierop wordt duidelijk dat er sterke behoefte is aan programma’s die kinderen op hun eigen niveau kunnen uitdagen. Daarbij is het van belang dat de programma’s geïmplementeerd kunnen worden in het bestaande aanbod bewegingsonderwijs. De hoofdvraag van dit project wil antwoord geven op de vraag welk effect de DLI-interventie heeft, waarbij DLI staat voor Doelgericht Leren Interventie. Met andere woorden, kan een in het onderwijs ingebedde interventie kinderen van groep 3 tot 8 beter leren bewegen? Het onderzoek wordt opgezet in twee delen. Allereerst wordt onderzocht in welke mate de drie bestaande meetinstrumenten voldoen. Daarnaast worden de praktische haalbaarheid en effectiviteit van de DLI interventie onderzocht. De mening van vakleerkrachten is hierbij van eminent belang. De ontwikkelde kennis wordt via het netwerk verspreid en beschikbaar gesteld voor alle (aankomende) vakleerkrachten bewegingsonderwijs.
Als invulling voor de City Deal Kennis Maken willen de gemeente Leeuwarden en de onderwijsinstellingen (MBO, HBO en WO) in nauwe samenwerking met bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen hun krachten bundelen voor het oplossen van relevante vraagstukken. De stad heeft gezien de rurale context in Noord-Nederland een brede definitie, onder het motto “De Stad als campus, de regio als proeftuin”. De uitgangspunten zijn: - Er wordt in eerste instantie gewerkt aan thema’s en uitgangspunten vanuit de Kennisagenda Fryslân die vanuit het Hoger Onderwijs Akkoord Fryslân, naar een innovatieve en lerende regio is opgesteld, - De uitdagingen worden aangepakt vanuit een multi-disciplinaire en multi-level (MBO, HBO en WO) aanpak. - De activiteiten vinden zoveel mogelijk plaats in zogenaamde living labs . - Het Innovatie Pact Fryslân, een samenwerkingsverband tussen het Friese hoger onderwijs, het beroepsonderwijs, het bedrijfsleven, de provincie Fryslân en de F4 gemeenten en Hoger Onderwijs Akkoord Fryslân overleg (zie figuur 2) als strategisch platform inzetten. In algemene zin de activiteiten die in dit kader uitgevoerd gaan worden zijn: 1. Het aanstellen van een kwartiermaker/ kennismakelaar die maatschappelijke vraagstukken in kaart brengt en kan koppelen aan de partners. 2. Als pilot, het inrichten van een aantal living labs op basis van een multi-disciplinaire- en multi-level aanpak. Studenten van meerdere kennisinstellingen en verschillende opleidingen zullen hieraan deelnemen om meerdere invalshoeken te krijgen om de maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. Als hoogtepunt zal er een groot inspiratie-event georganiseerd worden (“Fryslân breekt uit”). 3. Het opstellen van een gezamenlijke living lab agenda, waarin gewerkt wordt aan de afstemming en uitvoering van de living labs. NHL Stenden Hogeschool zal als penvoerder optreden en met de gemeente Leeuwarden als consortiumpartners aan te merken. Daarnaast zullen de O3 partners (onderwijs/onderzoek/ondernemers) verenigd binnen het IPF een belangrijke rol krijgen voor afstemming, maar ook in de uitvoer.
De Maatschappelijke Waarde van Fietsen Elektrische fietsen worden steeds populairder, zowel voor personen als voor vracht. Moderne e-bikes worden daarnaast steeds krachtiger waardoor de benodigde spierkracht ten opzichte van de elektromotor afneemt. Hiermee wordt het verschil tussen volledig elektrisch aangedreven voertuigen en e-(bak)fietsen steeds kleiner. Twee fietsfabrikanten, Van Raam en Nijland Cycling, krijgen regelmatig vragen over het ontwikkelen van voertuigen zonder trapaandrijving. Voor deze bedrijven, met een lange traditie in fietsenbouw, is het moeilijk inschatten in hoeverre een transitie naar 100% elektrisch zal doorzetten naast de markt voor fietsen met trapondersteuning. Vandaar dat men op zoek is naar de maatschappelijke meerwaarde, nu en in de toekomst, voor trapondersteuning, zowel voor personen als voor vrachtfietsen. Ontwikkeling en innovatie op een nieuw terrein (volledig elektrische aandrijving) kan interessant zijn, maar mocht blijken dat de huidige trend van het fietsen in de toekomst zal doorzetten, dan zullen deze bedrijven zich blijven richten op de doorontwikkeling van hun bestaande productlijnen. De verwachting is dat energieverbruik en gezondheid de meerwaarde voor fietsen zullen bepalen. Het doel van dit onderzoek is daarom om beter zicht te krijgen op de vraag wat de maatschappelijke waarde van fietsen is t.o.v. volledig elektrische aandrijving en wat dit betekent voor de fietsindustrie. De centrale vraag die zal worden beantwoord is: Hoe kan de maatschappelijke meerwaarde van fietsen (voor nu en de toekomst) worden bepaald en wat is dan de specifieke bijdrage van de spierkracht in ritten op een voertuig met trap-ondersteuning. Het resultaat is een eerste indicatie van de bijdrage van fietsers aan de energieprestatie en zullen aanbevelingen worden gedaan hoe een en ander kan worden vertaald naar gezondheidsclaims en andere maatschappelijke belangen. Deze zijn van belang bij het maken van een ontwerp voor een Maatschappelijke Kosten baten Analyse voor de fiets. (woorden samenvatting: 292; projectvoorstel: 1408 (t/m hoofdstuk 7))