Objective. Clinicians may use implicit or explicit motor learning approaches to facilitatemotor learning of patients with stroke. Implicit motor learning approaches have shown promising results in healthy populations. The purpose of this study was to assess whether an implicit motor learning walking intervention is more effective compared with an explicit motor learning walking intervention delivered at home regarding walking speed in people after stroke in the chronic phase of recovery. Methods. This randomized, controlled, single-blind trial was conducted in the home environment. The 79 participants, who were in the chronic phase after stroke (age = 66.4 [SD = 11.0] years; time poststroke = 70.1 [SD = 64.3] months; walking speed = 0.7 [SD = 0.3] m/s; Berg Balance Scale score = 44.5 [SD = 9.5]), were randomly assigned to an implicit (n = 38) or explicit (n = 41) group. Analogy learning was used as the implicit motor learning walking intervention, whereas the explicit motor learning walking intervention consisted of detailed verbal instructions. Both groups received 9 training sessions (30 minutes each), for a period of 3 weeks, targeted at improving quality of walking. The primary outcome was walking speed measured by the 10-MeterWalk Test at a comfortable walking pace. Outcomes were assessed at baseline, immediately after intervention, and 1 month postintervention. Results. No statistically or clinically relevant differences between groups were obtained postintervention (between-group difference was estimated at 0.02 m/s [95% CI = −0.04 to 0.08] and at follow-up (between-group difference estimated at −0.02 m/s [95% CI = −0.09 to 0.05]). Conclusion. Implicit motor learning was not superior to explicit motor learning to improve walking speed in people after stroke in the chronic phase of recovery. Impact. To our knowledge, this is the first study to examine the effects of implicit compared with explicit motor learning on a functional task in people after stroke. Results indicate that physical therapists can use (tailored) implicit and explicit motor learning strategies to improve walking speed in people after stroke who are in the chronic phase of recovery.
DOCUMENT
The primary objective of this article is to study whether an assessment instrument specifically designed to assess speech motor control on word level productions would be able to add differential diagnostic speech characteristics between people who clutter and people who stutter. It was hypothesized that cluttering is a fluency disorder in which speech motor control on word level is disturbed in high speech rate, resulting in errors in flow of speech and sequencing. An assessment instrument on speech motor coordination on word level was developed and validated. In an elicitation procedure, repetitions of complex multi-syllabic words at a fast speech rate were obtained from 47 dysfluent participants (mean age 24.3; SD 10.25, range 14.2–47.4 yrs) and 327 controls (mean age 25.56 yrs; SD 8.49; age range 14.3–50.1). Speech production was judged on articulatory accuracy, smooth-flow (coarticulation, flow and sequencing) and articulatory rate. Results from people who clutter (PWC) and people who stutter (PWS) were compared to normative data based on control group data. PWC produced significantly more flow and sequencing errors compared to PWS. Further research is needed in order to study speech motor control in spontaneous speech of people who clutter.
DOCUMENT
Introduction Negative pain-related cognitions are associated with persistence of low-back pain (LBP), but the mechanism underlying this association is not well understood. We propose that negative pain-related cognitions determine how threatening a motor task will be perceived, which in turn will affect how lumbar movements are performed, possibly with negative long-term effects on pain. Objective To assess the effect of postural threat on lumbar movement patterns in people with and without LBP, and to investigate whether this effect is associated with task-specific pain-related cognitions. Methods 30 back-healthy participants and 30 participants with LBP performed consecutive two trials of a seated repetitive reaching movement (45 times). During the first trial participants were threatened with mechanical perturbations, during the second trial participants were informed that the trial would be unperturbed. Movement patterns were characterized by temporal variability (CyclSD), local dynamic stability (LDE) and spatial variability (meanSD) of the relative lumbar Euler angles. Pain-related cognition was assessed with the task-specific ‘Expected Back Strain’-scale (EBS). A three-way mixed Manova was used to assess the effect of Threat, Group (LBP vs control) and EBS (above vs below median) on lumbar movement patterns. Results We found a main effect of threat on lumbar movement patterns. In the threat-condition, participants showed increased variability (MeanSDflexion-extension, p<0.000, η2 = 0.26; CyclSD, p = 0.003, η2 = 0.14) and decreased stability (LDE, p = 0.004, η2 = 0.14), indicating large effects of postural threat. Conclusion Postural threat increased variability and decreased stability of lumbar movements, regardless of group or EBS. These results suggest that perceived postural threat may underlie changes in motor behavior in patients with LBP. Since LBP is likely to impose such a threat, this could be a driver of changes in motor behavior in patients with LBP, as also supported by the higher spatial variability in the group with LBP and higher EBS in the reference condition.
LINK
De technische en economische levensduur van auto’s verschilt. Een goed onderhouden auto met dieselmotor uit het bouwjaar 2000 kan technisch perfect functioneren. De economische levensduur van diezelfde auto is echter beperkt bij introductie van strenge milieuzones. Bij de introductie en verplichtstelling van geavanceerde rijtaakondersteunende systemen (ADAS) zien we iets soortgelijks. Hoewel de auto technisch gezien goed functioneert kunnen verouderde software, algorithmes en sensoren leiden tot een beperkte levensduur van de gehele auto. Voorbeelden: - Jeep gehackt: verouderde veiligheidsprotocollen in de software en hardware beperkten de economische levensduur. - Actieve Cruise Control: sensoren/radars van verouderde systemen leiden tot beperkte functionaliteit en gebruikersacceptatie. - Tesla: bij bestaande auto’s worden verouderde sensoren uitgeschakeld waardoor functies uitvallen. In 2019 heeft de EU een verplichting opgelegd aan automobielfabrikanten om 20 nieuwe ADAS in te bouwen in nieuw te ontwikkelen auto’s, ongeacht prijsklasse. De mate waarin deze ADAS de economische levensduur van de auto beperkt is echter nog onvoldoende onderzocht. In deze KIEM wordt dit onderzocht en wordt tevens de parallel getrokken met de mobiele telefonie; beide maken gebruik van moderne sensoren en software. We vergelijken ontwerpeisen van telefoons (levensduur van gemiddeld 2,5 jaar) met de eisen aan moderne ADAS met dezelfde sensoren (levensduur tot 20 jaar). De centrale vraag luidt daarom: Wat is de mogelijke impact van veroudering van ADAS op de economische levensduur van voertuigen en welke lessen kunnen we leren uit de onderliggende ontwerpprincipes van ADAS en Smartphones? De vraag wordt beantwoord door (i) literatuuronderzoek naar de veroudering van ADAS (ii) Interviews met ontwerpers van ADAS, leveranciers van retro-fit systemen en ontwerpers van mobiele telefoons en (iii) vergelijkend rij-onderzoek naar het functioneren van ADAS in auto’s van verschillende leeftijd en prijsklassen.
Inleiding en praktijkvraag De groeiende wereldbevolking gecombineerd met de klimaatverandering zorgt voor een de noodzaak tot een duurzame voedselvoorziening (KIA missie Landbouw, voedsel & water). Een significante reductie van gewasbestrijdingsmiddelen is daarbinnen een belangrijke doelstelling. Robotica maakt als technologie motor van de precisielandbouw plant specifieke precisie-bestrijding mogelijk. Het projectconsortium onderzoekt een semiautonoom samenwerkend grond-luchtrobot platform voor de precisielandbouw. Projectdoelstelling De doelstelling van het project AGRobot Platform is dan ook: “Onderzoek de mogelijkheden van een semi-autonoom samenwerkend grond-lucht robotplatform voor de precisielandbouw”. De hoofddoelstelling wordt binnen dit project beantwoordt door de deliverables uit de volgende subdoelstellingen: 1. Case studie onderzoek naar de mogelijke voordelen van het grond-luchtrobotplatform 2. Onderzoek naar de benodigde technologieën voor een grond-luchtrobotplatform 3. Ontwikkelen van een eerste (mogelijk case-specifieke) demonstrator 4. Ontwikkelen van (nieuwe) samenwerkingsvormen. Vraagsturing & Netwerkvorming Riwo Engineering is een industriële automatiseeerder die met zijn grondrobots en control-besturingssytemen actief is in de veeteelt. DRONEXpert gebruikt hyperspectrale camera’s onder drones voor het bemeten van gewassen. Saxion mechatronica onderzoekt met de onderzoekslijn unmanned robotic systems hoe de nieuwste robotica technologieën systemen mogelijk maakt voor ongestructureerde omgevingen. De partners bezitten gezamenlijk een enorm netwerk (TValley, Space53, euRobotics) en klanten om via de case studies de kansen te achterhalen en te realiseren. Innovatie Nergens ter wereld is een samenwerkend grond-luchtrobot platform actief in de precisielandbouw. Voor OostNederland, met naast veel robotica kennis ook veel Agro-kennis, zal het project letterlijk de KIEM zijn voor nieuwe projecten waaruit de valorisatie kansen richting heel Europa gaan. Activiteitenplan & Projectorganisatie Het project wordt geleid door de lector Dr. Ir. D.A.Bekke en uitgevoerd door Abeje Mersha en Mark Reiling samen met het deelnemend MKB. Het project bestaat uit 4 werkpakketten die achtereenvolgens antwoordt geven op de gestelde subdoelstellingen. Aan elk werkpakket zijn deliverables gekoppeld.
Ongeveer de helft van de traumapatiënten kan effectief worden geholpen. De behandeling van complex trauma, dat wil zeggen meervoudig en langdurig trauma, is daarbij het minst succesvol. In het binnen RAAK-publiek gefinancierde project ‘Beweging in trauma’, is op vraag van praktijkinstellingen een psychomotorische behandelmodule ontwikkeld en geëvalueerd en daarbij ook aangeboden aan de doelgroep vluchtelingen en asielzoekers. Deze groep mensen bleek goed te profiteren van de interventie. Bij afronding van het project is met betrokken therapeuten echter geconcludeerd dat bij verdere implementatie twee aanpassingen van belang zijn om er zorg voor te dragen dat deze specifieke doelgroep optimaal profiteert van het aanbod. Top-up subsidie is nodig voor: 1. Het ontwikkelen en evalueren van een stabilisatiemodule ‘Beweging in Trauma’ voor vluchtelingen en asielzoekers. Hierbij wordt voortgebouwd op de in het RAAK project ontwikkelde behandelmodule. De psycho-educatie wordt aangepast zodat deze beter geschikt is voor de doelgroep vluchtelingen en asielzoekers. Een belangrijk aspect waarmee rekening moet worden gehouden is de taalbarrière. Uit het RAAK project bleek dat het thema spel en bewegingsplezier succesvol is. Dit thema wordt in de te ontwikkelen interventie uitgebreider doorgevoerd. Dit kan de veerkracht en de positieve ervaringen van de vluchtelingen en asielzoekers verder vergroten. Daarnaast wordt bij de ontwikkeling aandacht besteed aan hoe er nog beter op de psychofysiologische regulatie geïntervenieerd kan worden. Dit is belangrijk omdat de traumascores bij deze doelgroep nog bovengemiddeld hoog zijn. Deze uitwerking vindt plaats in nauwe samenwerking met de beroepspraktijk en op basis van eerdere evaluaties, ingevuld door vluchtelingen en asielzoekers die de oorspronkelijke module gevolgd hebben. Beoogd resultaat is een psychomotorische module die inzetbaar is bij alle (GGZ-)instellingen waar psychomotorisch therapeuten werken met getraumatiseerde vluchtelingen en asielzoekers. 2. Het ontwikkelen van een toolbox behandelevaluatie voor vluchtelingen en asielzoekers. Het is voor psychomotorisch therapeuten van belang om hun behandeling te evalueren. Het invullen van vragenlijsten is voor zowel vluchtelingen als begeleiders een tijdrovende en intensieve aangelegenheid, mede door het feit dat vaak tolken ingezet moeten worden. In dit project wordt een voor de doelgroep geschikt meetinstrument ontwikkeld en beproefd. Beoogd resultaat is een toolbox voor de behandelevaluatie die inzetbaar bij alle (GGZ-)instellingen waar psychomotorisch therapeuten werken met getraumatiseerde vluchtelingen en asielzoekers. Het is van belang bovenstaande producten te evalueren op toepasbaarheid. Een derde punt in dit project is dan ook het uitvoeren van een evaluatie van beide aanpassingen met behulp van enkele n=1 studies.