Voor studenten die de overstap maken naar het hbo is soms onvoldoende duidelijk welke rol er van hen als student verwacht wordt. In dit onderzoek wordt de hbo-studentenrol verkend door gedragingen en strategieën te identificeren die hbo-studenten moeten beheersen en tonen om succesvol te kunnen studeren. De rolopvattingen van studenten en docenten worden in kaart gebracht, alsmede hun visie op de wijze waarop studenten geholpen kunnen worden om hun weg te vinden in het hbo, de ondersteuning die daarbij nodig is en de vraag hoe, wanneer en door wie die ondersteuning geleverd zou moeten worden. Het onderzoek beoogt daarmee bij te dragen aan de ontwikkeling van praktijken die studenten ondersteunen in het vinden van hun rol in het hbo.
DOCUMENT
Docenten van Fontys Hogeschool Bedrijfsmanagement, Educatie en Techniek (BEnT) hebben geëxperimenteerd (Gorissen, 2014) met Flipping the Classroom in relatie tot de taxonomie van Bloom. Bij dit concept worden lage kennisniveaus uit deze taxonomie voor de les aangesproken en in de les worden hogere kennisniveaus aangesproken. Bij het herontwerp van hun lessen zijn docenten ondersteund door workshops, gegeven door Fontys Educatief Centrum (FEC). Het onderzoek geeft inzicht in de ervaringen van docenten als ze Flipping the Classroom toepassen en dient als input voor FEC zodat toekomstige workshops nog beter aansluiten bij behoeften van docenten. De hoofdvraag is: Wat zijn ervaringen van docenten en studenten van een HBO-instelling met het toepassen van de taxonomie van Bloom in relatie tot Flipping the Classroom? Hiervoor zijn drie deelonderzoeken uitgevoerd, te weten een kwalitatieve analyse van de lesvoorbereidingen en individuele interviews met docenten en een kwantitatief onderzoek onder studenten over de door hun gevolgde lessen via dit concept. Resultaten laten zien dat docenten het concept correct toepassen en ze hiervoor activerende werkvormen en ICT tools inzetten. Docenten zijn enthousiast over de toepassing ondanks dat herontwerp tijdrovend is. Studenten kenden het concept vooraf niet maar hérkenden het wel, zowel voorafgaand als in de les. Vanwege de lage respons onder studenten kan alleen een voorzichtige conclusie getrokken worden dat het concept bijdraagt aan betere verwerking van de leerstof en dat het vaker toegepast mag worden. De belangrijkste aanbevelingen zijn gericht op kennisdeling tussen docenten die dit concept (willen gaan) toepassen in het onderwijs en nader onderzoek naar de invloed op de leerprestaties van de studenten.
DOCUMENT
Deze vier artikelen uit verschillende hoeken van de HU illustreren uiteenlopende ervaringen met de koppeling tussen onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk. Uit hun verhalen blijkt dat deze verbindingen steeds meer vorm krijgen en dat de ervaringen met de HU als kennisinstelling vooral positief zin. Uitgegeven op het HU onderwijscongres 2008 als Passie & Precisie deel 02.
DOCUMENT
Het project 'Langer thuis, wat haal je in huis?' heeft als RAAK-PRO project gelopen tot het voorjaar van 2016. Het heeft diverse wetenschappelijke publicaties opgeleverd (bijvoorbeeld: (1-4)) en een model voor zorgprofessionals waarmee acceptatie van technologie door ouderen in kaart wordt gebracht. Daarnaast is er naar aanleiding van het project onderwijs ontwikkeld voor technologie en zorgstudenten, zowel voor het hbo als het mbo. Dit onderwijs is vormgegeven in leskaarten en enkele aansprekende films. Aan de hand van natuurgetrouwe situaties, waarin in de thuissituatie het gaan gebruiken van een technologisch middel (bijvoorbeeld alarmering) wordt besproken met een oudere, worden vragen gesteld die betrekking hebben op aspecten van technologie-acceptatie en - gebruik. Hiermee wordt, op diverse niveaus en vanuit verschillende perspectieven, gereflecteerd op mogelijkheden voor ouderen om technologie in te zetten, ter ondersteuning van het dagelijks leven. Voor het werkveld is een tool ontwikkeld in de vorm van een gesprekshandreiking (zie: https://fontvs.nl/Over- Fontvs/Fontvs-Paramedische-Hoqeschool/Onderzoek-1/Projecten/Lanoer-thuis-wathaal-je-in-huis.htm). Doel van het geheel was en is: de kloof tussen technologische mogelijkheden en het werkelijk succesvolle gebruik ervan te verbeteren. Er is onderwijsmateriaal voor opleidingen in de verpleging en verzorging, en voor technologieopleidingen. Met name thuiszorg medewerkers (verpleging, verzorg ing en welzijn), kunnen hier direct hun voordeel mee doen. Verdere doorontwikkeling voor het onderwijs toegespitst op paramediciis nog gewenst. Daarbij dient het materiaal te worden toegespitst op typische paramedische beroepssituaties. Specifieke technologische ondersteuning (zoals oefeningen via een app, monitoring van allerlei aan de patiënt te meten parameters) waar paramedici in toenemende mate gebruik van maken en waarvan het succes in de behandeling sterk afhangt van de mate van acceptatie en gebruik door de patiënt, zullen daarbij worden uitgewerkt. De Top-up subsidie wordt daarom aangevraagd ter verdere versterking van het paramedisch onderwijs. Door specifiek lesmateriaal met voorbeelden binnen het paramedisch domein te maken en de leskaarten verder door te ontwikkelen voor paramedici, kan dit ook direct worden toegepast in het onderwijs voor diverse paramedische opleidingen. Binnen FPH zijn dit fysiotherapeuten, podotherapeuten, orthopedisch technologen, logopedisten en radiologisch en radiotherapeutisch laboranten.
De meerwaarde van ‘Leren met de stad’ is tweeledig. Vanuit het onderwijs is het een goede ontwikkeling als studenten tijdens hun opleiding in aanraking komen met actuele maatschappelijke vraagstukken. Daarnaast kunnen instellingen als de universiteit en de hogeschool met hun kennis bijdragen aan de samenleving, aan de wijken van Leiden en aan vraagstukken van de Leidse burger. ‘Leren met de stad’ gaat om het creëren van een leeromgeving - via de ‘Leidse Kenniswinkel’ (= werktitel) en de Studio - waarin studenten van de Universiteit Leiden en Hogeschool Leiden hun talenten kunnen ontwikkelen en samen werken, met bewoners, aan maatschappelijke vraagstukken in de stad. In de Leidse Kenniswinkel - in navolging van initiatieven zoals BOOT (HvA) en WIJS (Groningen) - werkt een multidisciplinair team van studenten. De studenten geven advies vanuit hun vakgebied en kunnen activiteiten organiseren voor en met bewoners. Complexere vraagstukken in de stad, die ook via de Kenniswinkel naar voren kunnen komen, worden binnen de Studio onderzocht, door studenten van verschillende opleidingen. Op deze manier leveren de studenten een bijdrage aan de stad Leiden, en leren ze van en met elkaar en van de bewoners. In 2019 is een begin gemaakt met deze activiteiten en zijn al verbindingen tot stand gebracht tussen vragen uit de stad en onderwijs en onderzoek, bij zowel hogeschool als universiteit. In 2022 willen we in Leiden een structuur hebben ontwikkeld die de hierboven genoemde leeromgeving ondersteunt. Vanaf 2020 gaan we actief inzetten op het ontwikkelen van een eerste ’Leidse Kenniswinkel’. We bouwen verder aan het netwerk van betrokken ambtenaren, maatschappelijke organisaties, docenten, onderzoekers en vooral studenten. Ook ondersteunen we de samenwerking van de verschillende partijen, via netwerkbijeenkomsten en andere middelen, zodat het samen werken aan maatschappelijke vraagstukken in Leiden een vanzelfsprekend onderdeel wordt in de opleiding van studenten.
Hoewel duidelijk is dat als jongeren ouder worden ze vaker hun eigen voedselkeuzes maken, weten we weinig over hoe jongeren in de leeftijd van 16 tot en met 20 dat doen, welke rol gezondheid en duurzaamheid daarbij spelen, en hoe jongeren te bewegen zijn tot gezonder en duurzamer voedsel. Dat is daarom de focus van dit onderzoek. Daarbij richten we ons specifiek op plantaardig voedsel omdat dat één van de beste en duidelijkste manieren is om gezondheid en duurzaamheid te verenigen. In de loop der jaren zijn verschillende interventies bedacht en uitgevoerd om jongeren gezonder te laten eten. Die interventies vinden vaak plaats op scholen omdat dat settingen zijn met een relatief afgebakende fysieke en sociale voedselomgeving. Wel mist kennis over gedrag en interventiemogelijkheden gedurende de hele dag (ook buiten schooltijd). Ook weten we niet welke interventies jongeren zelf interessant, nuttig en/of veelbelovend vinden. Voor deze aanvraag richten wij ons specifiek op mbo-studenten, omdat deze groep niet alleen goed overeenkomt met de doelgroep van 16 tot en met 20 jaar oud, maar ook minder in beeld is en slechter bereikt wordt dan bijvoorbeeld middelbare scholieren en studenten aan hbo of wo instellingen. Doel van dit project is om, in co-creatie met jongeren (16-20 jaar, mbo student), hun voedselkeuzegedrag te onderzoeken en interventies te ontwerpen die op deze doelgroep aansluiten en plantaardig voedselkeuzegedrag stimuleren. We maken gebruik van de expertise van 7 deelnemende hogescholen - zoals psychologie, actieonderzoek, design thinking en challenge-based learning - om het gedrag van mbo-studenten van 8 mbo-instellingen in 4 regio’s in Nederland in kaart te brengen, en hen binnen hun eigen curricula te inspireren tot het creëren van interventies die het eten van plantaardig voedsel voor de eigen doelgroep stimuleren. Hbo-studenten en docent-onderzoekers begeleiden dit proces, analyseren de uitkomsten en organiseren de doorwerking naar de praktijk.