Proefschrift van drs. Jeroen Gradener naar de legitimiteit van community development (opbouwwerk). Niet vanzelf krijgen opbouwwerkers een mandaat van bewoners om hen te ondersteunen in het verbeteren van hun eigen leven en hun leefomgeving. Hoe deze opbouwwerkers erin slagen om ondanks weerstanden hun legitimiteit als professional te ontwikkelen is onderwerp van het internationaal vergelijkend promotieonderzoek.
Lector Frits Simon schreef eerder over het ‘duivelse dilemma’ van praktijkgericht onderzoek (OI2, 2016) dat zowel algemeen geldende kennis moet opleveren als recht moet doen aan de situationele concreetheid van praktijksituaties. In deze bijdrage laten Christis en Smit zien dat dit dilemma berust op een misverstand over de aard en de verschillende vormen van praktijkgericht onderzoek.
Kwalitatief jeugdonderzoek kende in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw een bloeiend bestaan, maar verdween in de jaren negentig, om daarna met een veelzijdigheid van onderzoeksbenaderingen te herrijzen. Het -voornamelijk beleidsondersteunende- kwalitatieve jeugdonderzoek uit de eerste periode was theoriearm en werd gekenmerkt door het gebruik van eenvoudige dataverwerkingstechnieken. De opleving van het kwalitatieve jeugdonderzoek in de jaren tachtig, ging gepaard met meer theorievorming over jeugd en samenleving. In dit artikel worden methodische mogelijkheden en knelpunten van longitudinaal onderzoek, intergenerationeel onderzoek, historisch jeugdonderzoek,intercultureel vergelijkend onderzoek en multicultureel onderzoek belicht. Geconstateerd wordt dat er de afgelopen decennia weliswaar een consolidering heeft plaats gevonden van het kwalitatieve onderzoek, maar dat dit vergezeld is gegaan van een theoretische fragmentering: vele (deel)disciplines werken naast en langs elkaar. Tevens als hoofdstuk verschenen in Levering, B.& Smeyers P.(red.)(1999).Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief onderzoek.Amsterdam: Boom. Pp.113-132.
De technische en economische levensduur van auto’s verschilt. Een goed onderhouden auto met dieselmotor uit het bouwjaar 2000 kan technisch perfect functioneren. De economische levensduur van diezelfde auto is echter beperkt bij introductie van strenge milieuzones. Bij de introductie en verplichtstelling van geavanceerde rijtaakondersteunende systemen (ADAS) zien we iets soortgelijks. Hoewel de auto technisch gezien goed functioneert kunnen verouderde software, algorithmes en sensoren leiden tot een beperkte levensduur van de gehele auto. Voorbeelden: - Jeep gehackt: verouderde veiligheidsprotocollen in de software en hardware beperkten de economische levensduur. - Actieve Cruise Control: sensoren/radars van verouderde systemen leiden tot beperkte functionaliteit en gebruikersacceptatie. - Tesla: bij bestaande auto’s worden verouderde sensoren uitgeschakeld waardoor functies uitvallen. In 2019 heeft de EU een verplichting opgelegd aan automobielfabrikanten om 20 nieuwe ADAS in te bouwen in nieuw te ontwikkelen auto’s, ongeacht prijsklasse. De mate waarin deze ADAS de economische levensduur van de auto beperkt is echter nog onvoldoende onderzocht. In deze KIEM wordt dit onderzocht en wordt tevens de parallel getrokken met de mobiele telefonie; beide maken gebruik van moderne sensoren en software. We vergelijken ontwerpeisen van telefoons (levensduur van gemiddeld 2,5 jaar) met de eisen aan moderne ADAS met dezelfde sensoren (levensduur tot 20 jaar). De centrale vraag luidt daarom: Wat is de mogelijke impact van veroudering van ADAS op de economische levensduur van voertuigen en welke lessen kunnen we leren uit de onderliggende ontwerpprincipes van ADAS en Smartphones? De vraag wordt beantwoord door (i) literatuuronderzoek naar de veroudering van ADAS (ii) Interviews met ontwerpers van ADAS, leveranciers van retro-fit systemen en ontwerpers van mobiele telefoons en (iii) vergelijkend rij-onderzoek naar het functioneren van ADAS in auto’s van verschillende leeftijd en prijsklassen.
In veel Afrikaanse landen zien we een inperking van de maatschappelijke ruimte (‘civic space’). Deze ruimte is cruciaal om in democratische staten transparantie, vrijheid van meningsuiting en verantwoording van bestuur te realiseren. In een steeds sterke digitaliserende maatschappij wordt toegang tot digitale middelen een mensenrecht. Daar waar regeringen proberen hun burgers en organisaties dat recht tot digitale informatievoorziening en –uitwisselingen te ontnemen komen de Sustainable Development Goals in het gedrang. Doel African Digital Rights Network (ADRN) wil inzicht verkrijgen in de stakeholders ne technologieën die betrokken zijn net het openen of onderdrukken van de online maatschappelijke ruimte (‘civic space’). Het netwerk beoogt bij te dragen aam empowerment van burgers om hun digitale mensenrechten uit te oefenen. Resultaten ADRN heeft een vergelijkende studie van 10 Afrikaanse landen uitgevoerd naar het gebruik van digitale technologieën voor het openen of onderdrukken van de online maatschappelijke ruimte (‘civic space’). Het project heeft onder andere geleidt tot de volgende publicatie: Mapping the Supply of Surveillance Technologies to Africa: Case Studies from Nigeria, Ghana, Morocco, Malawi, and Zambia Looptijd 01 mei 2020 - 20 april 2021 Aanpak ADRN organiseert een netwerk van onderzoekers, analisten, digitale rechtenorganisaties en activisten om de dynamiek van het openen en onderdrukken van de digitale maatschappelijke ruimte in kaart te brengen. Het netwerk bouwt op een interdisciplinaire onderzoeksaanpak o.l.v. het Institute for Development Studies, een vooraanstaand onderzoeksinstituut. Relevantie van het project Het onderzoek leidt tot aanbevelingen voor o.a. beleidsmakers en maatschappelijke organisaties ter bevordering van de digitale maatschappelijke ruimte. Daarnaast worden digitale tools en trainingsmateriaal gefaciliteerd voor het monitoren van ontwikkelingen en dreigingen van de digitale maatschappelijke ruimte. CofinancieringDit onderzoek wordt gefinancierd door UKRI - GCRF Digital Innovation for Development in Africa (DIDA)Meer weten? UKRI GCRF: African Digital Rights Network Website ADRN
De markt vraagt om steeds meer productvariëteit. Het aanbieden van productvariëteit is echter niet eenvoudig: het zet druk op afdelingen zoals sales, engineering, productie en service. Veel bedrijven realiseren productvariëteit nu door hun producten stuk voor stuk te ontwikkelen (engineer-to-order/EtO). Binnen Industry 4.0 bestaan er methoden om met het spanningsveld tussen externe en interne eisen om te gaan. Klanten zouden bijvoorbeeld zelf online hun producten kunnen samenstellen (configureren). Hiervoor is nodig dat verschillende productonderdelen gestandaardiseerd worden, dat het product modulair wordt opgebouwd en dat dezelfde productonderdelen bij verschillende producten gebruikt kunnen worden (commonality). Zo kan, zonder extra engineeringsactiviteiten, een product eenvoudig geconfigureerd worden (configure-to-order/CtO) en de klant productvariëteit worden geboden zonder alle interne druk. Het implementeren van CtO is echter niet eenvoudig. Het vraagt om aanzienlijke capaciteit, kennis en kunde op het gebied van productontwikkeling, procesontwikkeling en het veranderproces. Betrokkenheid van medewerkers uit alle belangrijke afdelingen (verkoop, engineering, productie, service etc.) is een vereiste. Mkb-bedrijven worstelen hiermee en hebben behoefte aan goede tools en technieken, zowel inhoudelijk, over de ontwikkeling van de productarchitectuur en de impact hiervan op de bedrijfsprocessen, als veranderkundig, hoe deze transitie tot stand te brengen. In dit RAAK-mkb onderzoek willen wij samen met productie mkb-bedrijven, kennisinstellingen en brancheorganisaties een integrale aanpak ontwikkelen om CtO op een goede manier te implementeren. De deelnemende mkb-bedrijven hebben de duidelijke wens om dit de komende jaren te doen. Voor de specifieke casussen zullen middels case studies en interventieonderzoek aanpakken ontwikkeld worden. Studentprojecten zullen ondersteuning geven aan de verschillende interventies. Vervolgens zal systematisch case-vergelijkend onderzoek worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in wat in welke situatie werkt. Op basis van het case-vergelijkend onderzoek worden tools en technieken ontwikkeld die enerzijds generiek zijn en anderzijds kunnen worden aangepast aan specifieke bedrijfssituaties.