Voordat een visualisatie tot stand komt, is daar een complex proces aan vooraf gegaan. Doel en doelgroepen worden vastgesteld (‘hoe bereiken we welk effect bij wie?’) terwijl daarnaast de relatie tussen de data en de uiteindelijke visualisatie gedefinieerd moet worden (‘hoe laten we wat zien?’). De productie en de receptie van een visualisatie zijn twee te onderscheiden processen. Bij het maakproces spelen vakkennis, design, technische mogelijkheden, brongegevens, doelgroep, mediakeuze en doelstelling een belangrijke rol. Bij receptie gaat het erom of en hoe de doelgroep de boodschap ontvangt: wordt die waargenomen en begrepen? En wat zijn de gevolgen bij de gebruiker? Hoewel receptie in de tijd volgt op het productieproces, spelen verwachtingen over receptie een belangrijke rol bij het maken van informatievisualisaties. De kennis over publieksreacties op visuele boodschappen is echter op verschillende manieren vastgelegd. Bij designers en anderen die betrokken zijn bij het maakproces van informatievisualisaties is er sprake van een verzameling van working theories (McQuail, 2010, pp. 13-14) die vooral op ervaring is gebaseerd. Bij empirisch onderzoek daarentegen worden responses op visuele cues daadwerkelijk gemeten. Zie Deel II van dit onderzoek. Doelstelling van dit onderzoek is deze twee vormen van kennis met elkaar te vergelijken. De vraag is welke veronderstellingen en verwachtingen er bij de beroepspraktijk bestaan en in hoeverre deze gestaafd, aangevuld of weersproken worden door empirisch, wetenschappelijk gefundeerd, onderzoek.
Het inrichten van een arbeidspool vraagt veel uithoudingsvermogen van ondernemers. Er is een leading ondernemer nodig. Commitment van de gemeente bij de arbeidspool is cruciaal. De continuiteit van de arbeidspool is afhankelijk van de projecten die bedrijven inbrengen.Onderzoek naar arbeidspools van MKB’ers die gezamenlijk willen voldoen aan verplichtingen vanuit social return in aanbestedingen en vanuit de Participatiewet/Quotumregeling. Het onderzoek richtte zich zowel op de juridische aspecten van de inrichting van een arbeidspool als op de ervaringen van ondernemers. De coöperatie was een van de vormen die centraal stond in dit onderzoek.
Broedeieren worden door heel Europa standaard op kartonnen trays, gemaakt van papierpulp, vervoerd. Het aanbod van papierpulp neemt af, wat een verhoging van de prijs van papierpulp als grondstof tot gevolg heeft. Dit is echter niet de enige reden om de trays te innoveren en in te passen in een circulaire economisch profiel. Standaard trays zijn namelijk niet sterk genoeg, ze buigen door bij het verplaatsen en dat kan leiden tot schade aan de broedeieren. Dit heeft tot gevolg dat: 1) er minder eieren per tray worden vervoerd dan gewenst, 2) dat ventilatie van de lucht niet optimaal is, wat de gezondheid van de kuikens ‘to-be’ negatief beïnvloedt en, 3) ongeveer 10% van de broedeieren verloren gaat en er dus financiële schade is. Er is daarom behoefte aan een alternatief. Het versterken van de structuur en de ventilatieverbetering van de eiertrays stelt eisen aan de vervanger van de papierpulp. Het moet sterker zijn dan papierpulp en de vormgeving van de eiertrays moet dusdanig zijn dat voldoende ventilatie plaatsvindt. Bamboevezels met een biobased verbindingsmiddel zou hieraan kunnen voldoen. Concreet doel: De selectie van een betaalbaar bio-based en bio-afbreekbaar(circulair) bindmiddel voor bamboevezels en het maken van prototypen eiertrays voor broedeieren. Het doel van dit project is te onderzoeken welke combinatie van (bamboe) vezels en een biobased verbindingsmiddel (binders) een sterke en zeer lichte structuur oplevert. Het moet de potentie hebben om in bulk geproduceerd te worden, dat wil zeggen miljoenen trays per jaar binnen de EU. Het liefst wordt er gebruik gemaakt van bindmiddel uit afvalstromen. Uiteindelijk doel is de ontwikkeling van een nieuwe eiertray die sterk genoeg is om alle eieren te dragen, beter ventileert en (nice-to-have) eetbaar is voor de kuikentjes die uitkomen. Partners in het project: Bambooder, afdeling Biologie faculteit beta-wetenschappen Universiteit Utrecht Instituut Natuur & Techniek en Instituut Life Sciences & Chemistry, Hogeschool Utrecht.
De Noordelijke provincies staan als gevolg van onder andere selectieve bevolkingskrimp, de noodzaak van verduurzaming van de woningvoorraad en de door aardbevingen veroorzaakte schade de komende jaren voor een grote ruimtelijke planningsopgave. Tegelijkertijd treedt in 2022 de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt grote delen van het omgevingsrecht en moet de huidige vaak complexe, langdurige en kostbare procedures voorkomen door een efficiënter en eenvoudiger systeem van ruimtelijke planning te introduceren. Binnen dit nieuwe systeem is burgerparticipatie één van de speerpunten. De wetgever wil de burger eerder en meer betrekken bij het maken van ruimtelijke plannen om zo de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Echter zijn die burgers zelf niet of nauwelijks bij de vormgeving van deze burgerparticipatie betrokken geweest en ook bestaande onderzoeken richten zich met name op de visie van de overheid. Dit onderzoek betrekt juist de burger en onderzoekt welke wijze(n) van burgerparticipatie volgens zowel de gemeenten als de burgers uit door aardbevingen getroffen dorpen de meest doeltreffende wijze is om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen. Daarmee past het onderzoek binnen de thema’s Aardbevingen en Leefbaarheid van het Kenniscentrum Noorderruimte en sluit het aan bij lopend onderzoek binnen het lectoraat Leefomgeving in Transitie. Het onderzoek wordt uitgevoerd met behulp van mixed methods waarbij documentanalyse, literatuuronderzoek, paneldiscussies en interviews worden ingezet en leidt tot publicaties, bijdragen aan het onderwijs van de Hanzehogeschool Groningen en aanbevelingen richting gemeentebesturen. De centrale vraag luidt: Op welke wijze(n) kunnen diverse vormen van burgerparticipatie uit de Omgevingswet volgens gemeenten en bewoners het meest doeltreffend worden geïmplementeerd om de ruimtelijke kwaliteit en daarmee de leefbaarheid in dorpen in het Groningenveld zoveel als mogelijk en op een duurzame wijze te verhogen?