Service of SURF
© 2025 SURF
In cases of sexual assault, the interpretation of biological traces on clothing, and particularly undergarments, may be complex. This is especially so when the complainant and defendant interact socially, for instance as (ex-)partners or by co-habitation. Here we present the results from a study where latent male DNA on female worn undergarments is recovered in four groups with different levels of male-female social interaction. The results conform to prior expectation, in that less interaction tend to result in less male DNA on undergarments. We explore the use of these experimental data for evaluative reporting given activity level propositions in a mock case scenario. We show how the selection of different populations to represent the social interaction between complainant and defendant may affect the strength of the evidence. We further show how datasets of limited size can be used for robust activity level evaluative reporting.
MULTIFILE
Travel-related attitudes and dissonance between attitudes and the characteristics of the residential built environment are believed to play an important role in the effectiveness of land use policies that aim to influence travel behaviour. To date, research on the nature and directions of causality of the links between these variables has been hindered by the lack of longitudinal approaches. This paper takes such an approach by exploring how people across different population groups adjust their residential environments and attitudes over time. Two latent class transition models are used to segment a population into consonant and dissonant classes to reveal differences in their adjustment process. Interactions between (1) the distance to railway stations and travel-mode-related attitudes and (2) the distance to shopping centres and the importance of satisfaction with these distances are modelled. The models reveal mixed patterns in consonant and dissonant classes at different distances from these destinations. These patterns remain relatively stable over time. People in more dissonant classes generally do not have a higher probability of switching to more consonant classes. People adjust their built environments as well as their attitudes over time and these processes differ between classes. Implications for policies are discussed.
LINK
Wijkbewoners krijgen meer invloed in het vormgeven van de leefomgeving. Steeds vaker krijgen ze de mogelijkheid om het initiatief te nemen en werk over te nemen van professionals werkzaam in organisaties met publieke taken. Dit gaat echter niet vanzelf. Vandaar dat Versa Welzijn, het lectoraat Participatie & Stedelijke Ontwikkeling en het Mr. Roelsefonds de handen ineen willen slaan.Doel In dit project onderzoeken we op welke wijze het eigenaarschap en het onderzoekend vermogen van wijkbewoners kan worden vergroot met als doel de sociale basis en daarmee het welzijn en de gezondheid van mensen in de wijk te versterken. Resultaten We willen inzichtelijk maken in hoeverre en op welke manier het eigenaarschap en het onderzoekend vermogen van bewoners zich ontwikkelt. Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in een grotere betrokkenheid van bewoners bij maatschappelijk uitdagende vraagstukken in de wijk. We ontwikkelen daarnaast handvatten om professionals die werkzaam zijn bij de gemeente en binnen de wijk te ‘scholen’ om een meer ondersteunende en faciliterende rol te nemen ten aanzien van bewonersinitiatieven. Looptijd 01 januari 2023 - 31 december 2027 Aanpak Het onderzoek bestaat uit twee fasen: In fase 1 van het project brengen we de context van Hilversum Zuidwest, specifiek met betrekking tot de inwonersgroepen die actief zijn, in kaart. Het doel van deze fase is om te onderzoeken (a) welke latente talenten en capaciteiten bij bewoners binnen de wijk aanwezig zijn, (b) welke netwerken van bewoners er reeds actief is en (c) welke initiatieven al ontplooid worden. Fase 2 van het project betreft het uitvoeren van participatief actieonderzoek samen mét bewoners en sociale professionals. Cofinanciering Het onderzoek wordt gesubsidieerd door het Mr Roelsefonds.
In de transitie naar duurzame voedselsystemen is de consumptie van duurzaam geproduceerd vlees een eerste stap. Vlees eten is diepgeworteld in onze eetcultuur. Het veranderen van eetpatronen naar minder vlees (flexitariërs), geheel geen vlees (vegetariërs, veganisten) of de overstap naar vleesvervangers/kweekvlees, vraagt tijd. Om op kortere termijn een verschil te maken, zal het stimuleren van de keuze van consumenten voor duurzaam geproduceerd vlees in belangrijke mate bijdragen aan de gewenste verandering richting ‘minder en beter’. In aanvulling op hedendaagse vervangingsstrategieën van retailorganisaties, beoogt dit project consumentenpull naar duurzame vleesproducten te realiseren. Dit vraagt om specifieke tactieken, wetende dat consumenten een intention-behaviour gap vertonen met betrekking tot duurzaamheid: de wil is er, maar vertaalt zich onvoldoende in koopgedrag. Dit komt doordat een sociaal dilemma optreedt: een ego-belang in strijd met een maatschappelijk belang. Om dit te overkomen, is een combinatie van intentiebeïnvloeding, bewijsvoering en gedragsbeïnvloeding nodig. Kennis hiervan is echter gefragmenteerd, onvoldoende doorgedrongen in de praktijk en niet specifiek genoeg om consumentengroepen met een latente vraag voldoende aan te spreken. DIERZAAM zal integrale (marketing)principes ontwikkelen voor duurzame gedragsverandering, om het marktaandeel van duurzame vleesproducten te vergroten en daarmee bij te dragen aan de transitie van het voedselsysteem. Met een Design Thinking aanpak ontwikkelen we een breed en diep beeld van consumentenmotivaties en -gedrag. Vanuit dit beeld worden iteratief interventies ontwikkeld: van idee naar prototype naar test bij die consumentensegmenten waar de relevantie, en daarmee mogelijke impact, het grootst is. De centrale onderzoeksvraag luidt: “Hoe kunnen positionerings-, waarborgings- en gedragsbeïnvloedende strategieën het koopgedrag van duurzaam vlees van specifieke consumentengroepen zodanig stimuleren dat een groter marktaandeel van duurzaam vlees wordt bereikt?” Het consortium achter dit voorstel bestaat uit diverse MKB-organisaties, zoals producenten van duurzame vleesproducten, marketing- en communicatiespecialisten, ketenpartners, brancheverenigingen en kennispartners op gebied van consumentenpsychologie, gedragsverandering en agrifood & business.
De besmetting van tulpenbollen door de agressieve schimmel, Fusarium oxysporum f.sp. tulpiae, ook wel zuur genoemd, is een grote zorg in de tulpenindustrie. Dit project, getiteld ?Fusarium besmetting van de tulp? richt zich op het ontwikkelen van producten en praktische richtlijnen voor kwekers, broeiers en exporteurs in de tulpenbranche, welke moeten resulteren in een sterke vermindering van aantasting van de tulp door de schimmel. Het hiervoor benodigde onderzoek staat onder leiding van het lectoraat Innovatieve Moleculaire Diagnostiek en het Centre of Expertise Generade van de Hogeschool Leiden. In het project participeren kennisinstellingen, MKB-bedrijven uit de tulpenbranche en bedrijven met een specifieke expertise op gebied van gewasbescherming en Genomics. Het project bestaat uit vier deelonderzoeken: 1. Een inventarisatie van de risicofactoren op infectie van de tulp dient als basis van het project. Dit levert een goed uitgangspunt voor onderzoek naar de interactie tussen Fusarium als gast, de tulpenbol als gastheer en de bodem als omgevingsfactor. Ten behoeve van de inventarisatie zal een kwantitatieve diagnostische test worden ontwikkeld voor het aantonen van Fusarium in de bodem, in water, in lucht en in de tulpenbol zelf zodat kan worden aangetoond waar in de keten het risico op verspreiding van de schimmel aanwezig is. 2. Het Fusarium onderzoek zal zich richten op genetische factoren die bepalend zijn voor de virulentie ofwel de ziekteverwekkende eigenschappen van de schimmel die specifiek gericht zijn tegen de tulp. Dit zal gebeuren met behulp van Next Generation Sequencing. 3. Daarnaast richt het onderzoek zich op mogelijkheden ter bescherming van de tulpenbol tijdens verschillende handelingen (vooral tijdens en na het rooiproces). Er wordt nagegaan wat het effect is van coating van de tulpenbol met antagonisten die een afweerfunctie tegen Fusarium hebben. 4. Op dit moment wordt veelal gebruik gemaakt van agressieve chemische middelen om de grond te ontsmetten voordat de tulpenbollen worden geplant. Deze behandeling is niet of nauwelijks effectief tegen Fusarium. Een vierde pijler van het onderzoek zal daarom gericht zijn op de verbetering van de bodem. Doormiddel van de analyse van het effect van de aanwezigheid van antagonisten in de bodem wordt nagegaan of dit bescherming kan bieden tegen Fusarium besmetting van de tulp.