BACKGROUND: Regular inspection of the oral cavity is required for prevention, early diagnosis and risk reduction of oral- and general health-related problems. Assessments to inspect the oral cavity have been designed for non-dental healthcare professionals, like nurses. The purpose of this systematic review was to evaluate the content and the measurement properties of oral health assessments for use by non-dental healthcare professionals in assessing older peoples' oral health, in order to provide recommendations for practice, policy, and research.METHODS: A systematic search in PubMed, EMBASE.com, and Cinahl (via Ebsco) has been performed. Search terms referring to 'oral health assessments', 'non-dental healthcare professionals' and 'older people (60+)' were used. Two reviewers individually performed title/abstract, and full-text screening for eligibility. The included studies have investigated at least one measurement property (validity/reliability) and were evaluated on their methodological quality using "The Consensus-based Standards for the selection of health Measurement Instruments" (COSMIN) checklist. The measurement properties were then scored using quality criteria (positive/negative/indeterminate).RESULTS: Out of 879 hits, 18 studies were included in this review. Five studies showed good methodological quality on at least one measurement property and 14 studies showed poor methodological quality on some of their measurement properties. None of the studies assessed all measurement properties of the COSMIN. In total eight oral health assessments were found: the Revised Oral Assessment Guide (ROAG); the Minimum Data Set (MDS), with oral health component; the Oral Health Assessment Tool (OHAT); The Holistic Reliable Oral Assessment Tool (THROAT); Dental Hygiene Registration (DHR); Mucosal Plaque Score (MPS); The Brief Oral Health Screening Examination (BOHSE) and the Oral Assessment Sheet (OAS). Most frequently assessed items were: lips, mucosa membrane, tongue, gums, teeth, denture, saliva, and oral hygiene.CONCLUSION: Taken into account the scarce evidence of the proposed assessments, the OHAT and ROAG are most complete in their included oral health items and are of best methodological quality in combination with positive quality criteria on their measurement properties. Non-dental healthcare professionals, policymakers and researchers should be aware of the methodological limitations of the available oral health assessments and realize that the quality of the measurement properties remains uncertain.
The aim of this study was to evaluate the impact of the implementation of an Oral Care Program on home care nurses' attitudes and knowledge about oral health (care) and the impact on older people's oral health. A pre-post study, without a control group, was conducted. A preventive Oral Care Program (OCP) was designed, focusing on home care nurses and older people, in collaboration with dental hygienists. Implementation was measured with questionnaires at baseline and after 6 months for home care nurses; for older people, implementation was measured at baseline and after 3 months with the Oral Health Assessment Tool and a questionnaire about oral (self) care between January 2018 and September 2019. Although the study design has limitations, the oral health of older people improved significantly after 3 months and the OCP was most beneficial for people with full dentures. The OCP improved knowledge and attitude of home care nurses. The program fitted well with the daily work routines of home care nurses. Individual-centered care plans for older people, education of home care nurses and the expertise of the dental hygienists have added value in home care nursing. Future implementations should focus on older people with natural teeth.
Het doel van dit proefschrift betrof het verkennen van attituden en afwegingen rond taakherschikking tussen tandartsen en mondhygiënisten. Daarnaast werd nagegaan welke sociale kenmerken studenten toeschrijven aan elkaar, zichzelf en beide beroepsgroepen. Vervolgens werd het effect van een psychologische interventie in een onderwijssetting onderzocht op interprofessionele communicatie en percepties ten aanzien van interprofessionele taakverdeling. Tandartsen en mondhygiënisten hebben verschillende attituden ten opzichte van taakherschikking, vooral wat betreft de vrijgevestigde praktijk van mondhygiënisten. Dit laatste wordt het minst gewenst door tandartsen. Tandartsen en mondhygiënisten hebben verschillende afwegingen wanneer men een voor- of tegenstander is van dit beleid. De interprofessionele relatie tussen tandartsen en mondhygiënisten komt tot uiting in de attributie van specifieke sociale kenmerken. Tandheelkunde en mondzorgkunde studenten zijn beide de mening toegedaan dat tandartsen meer dominant zijn dan mondhygiënisten. Het faciliteren van interprofessionele groepsvorming kan zowel interprofessionele hiërarchie als tandarts-gecentreerde taakverdeling reduceren. Tijdens het eerste onderzoek (Hoofdstuk 2) werden verschillen tussen tandartsen en mondhygiënisten ontdekt ten aanzien van de taakuitbreiding van de mondhygiënist. De helft van alle tandartsen en de meeste mondhygiënisten hebben hierover een positieve attitude. Een interprofessionele kloof werd gevonden ten aanzien van de zelfstandige praktijkvoering van mondhygiënisten. Een minderheid van alle tandartsen heeft hierover een positieve attitude vergeleken met een meerderheid van alle mondhygiënisten. Dit suggereert dat de acceptatie van een zelfstandige mondhygiënist een groot obstakel is wanneer men taakherschikking wil implementeren. Tandartsen willen controle over de mondhygiënist behouden, daarom is het waarschijnlijk dat taakdelegatie boven taaksubstitutie wordt verkozen. Dit laatste betreft taakherschikking met professionele autonomie.
Lichamelijke activiteiten waarbij het skelet wordt belast, zoals wandelen of hardlopen, hebben een positief effect op de botgezondheid. Activiteiten waarbij niet of nauwelijks belasting van het skelet plaatsvindt, zoals fietsen of zwemmen, worden vaker in verband gebracht met een verminderde botgezondheid. Dit is met name een probleem voor (prof-)wielrenners, waarbij lange dagen op de fiets worden doorgebracht. Alarmerend is het feit dat de meerderheid van de profwielrenners te maken heeft met broze botten (osteopenie of osteoporose). Broze botten verhogen het risico op botbreuken. Dat is niet alleen zorgwekkend tijdens de actieve wielercarrière, maar vooral ook daarna. Een lage botdichtheid op jonge leeftijd verhoogt de kans op osteoporose en botbreuken in het latere leven. De vraag vanuit de beroepspraktijk is hoe de botgezondheid van (jonge) wielrenners verbeterd kan worden. Ondanks dat verschillende bewegings- en voedingsinterventies effectief zijn bevonden bij ouderen, is het niet bekend of zulke interventies ook effectief kunnen zijn voor (jonge) wielrenners. Bovendien moet een interventie inpasbaar zijn in het dagelijkse leven van (prof-)wielrenners en niet interfereren met de reguliere trainingsarbeid. Een veelbelovende strategie die aan deze eisen voldoet zijn korte dagelijkse springsessies gecombineerd met collageensuppletie. In dit innovatief pilotonderzoek zullen we testen of deze strategie daadwerkelijk een positief effect heeft op het botmetabolisme. Vervolgens kan de strategie geïmplementeerd worden binnen het profwielrennen, waarbij ook de botgezondheid op langere termijn onderzocht kan worden. Het project wordt uitgevoerd door de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, in samenwerking met wierlerteams Jumbo-Visma en Parkhotel Valkenburg (profploegen), KNWU (wielerunie), Niche4Health (collageensupplementen), en Universiteit Maastricht (wetenschappelijke input en bloedanalyse).
“Als brede euregionale, multisectorale hogeschool bieden we onze studenten, onze medewerkers en het werkveld, de juiste bagage om het verschil te kunnen maken in de wereld van vandaag én morgen.” (Koersbeeld HAN 2022-2028, p. 27). Deze visie uit het recente Koersbeeld van HAN University of Applied Sciences is gekoppeld aan drie zwaartepunten Smart Region (slim); Sustainable Energy & Environment (schoon) en Fair Health (sociaal). De complexe vraagstukken en transities die achter deze zwaartepunten liggen zijn enerzijds grensoverschrijdend en komen in heel Europa terug en vragen anderzijds om regionale antwoorden, waardoor de HAN aansluiting zoekt met de Europese strategie, Europese onderzoeksnetwerken en Europese programma’s voor onderzoek en innovatie om wederzijdse kennisdeling tot stand te brengen. Dit project levert een bijdrage om tot gerichte, duurzame netwerken te komen op het gebied van de HAN zwaartepunten Slim, Schoon en Sociaal. Verkenning, bundeling en borging van veelal individuele Europese contacten en aansluiten bij duurzame verbindingen. Daarnaast is uitbouwen van en voortbouwen op de strategische samenwerking in het European University Initiative (EUI) UP University consortium een doelstelling. De zwaartepunten en daarmee de ‘thematische focus’ van de HAN zijn het startpunt in de Europese netwerkvorming. Er wordt gebouwd aan een zichtbaar trackrecord met duurzaam verbonden partners. Zowel de huidige (individuele) contacten op de zwaartepunten als het UP University consortium dient verder ingevuld te worden. Deze netwerken geven niet alleen de HAN toegang tot internationale kennis, maar heeft ook impact in de regio. In ons onderzoek werken we samen met bedrijven, instellingen en studenten in duurzame netwerken en hebben daarin een aanjagende rol. Het hele ecosysteem komt hier samen. Naast de focus op de zwaartepunten, zal er in dit project verbinding gelegd worden met andere interne afdelingen met raakvlakken met Europese samenwerkingen. Denk hierbij aan het Adviesbureau Subsidies, Financiële Zaken en staf Onderwijs, Onderzoek en Kwaliteitszorg.
Logitimo staat voor Logistieke Toepassingen In Maatschappelijke Opgaven. Daarbij wordt gedacht aan de grote transities op het gebied van klimaat, veiligheid, gezondheid en voeding. Vanaf de start in 2017 heeft Logitimo gefungeerd als ‘kraamkamer’ voor nieuwe initiatieven, die niet vanuit elk van de lectoraten afzonderlijk tot stand komen. Drie ontwikkelde inhoudelijke thema’s blijven ook in de komende periode geagendeerd: - Logistiek en Circulaire Economie, gericht op de bijdrage die de logistieke discipline en de logistieke sector (kunnen, c.q. hebben te) leveren aan de transitie naar een circulaire economie; - Adaptieve Veiligheidslogistiek, gericht op de bijdrage van de logistieke discipline en sector aan de opgaven waarvoor de krijgsmacht zich gesteld ziet; - Leapfrog & reverse logistics innovation, gericht op de mogelijkheden die ‘emerging markets’ kunnen bieden bij het testen en verbeteren van (vooralsnog E-health-) innovaties, die in ‘mature markets’ vaak geen kans krijgen, omdat daar minder noodzaak voor is. In aanvulling op deze lijnen wil Logitimo zich zelf verder innoveren. Met bedrijfsleven, overheid en opleidingen willen wij een nieuwe ‘sustainable logistics practice’ ontwikkelen vanuit een ecologische opzet. In dat kader ontwikkelt Logitimo ‘doorlevingsprojecten’: het is niet meer genoeg dat onderzoekers, studenten en het publiek op grond van onderzoek wéten wat gedaan moet worden. Zij moeten vooral ook intrinsiek betrokken zijn. Een ‘doorlevingsproject’ is meer dan alleen een opdracht of onderzoek, maar staat voor een aanpak waarin gestreefd wordt naar persoonlijke en/of groepsverbondenheid, leidend tot een actieve en wellicht zelfs activistische instelling c.q. aanpak. De Logitimo-deelnemers hebben vastgesteld dat dit samenwerkingsverband vruchtbaar is waar het gaat om het entameren van nieuwe onderzoektrajecten van hoge kwaliteit alsmede het beschikbaar stellen van de resultaten daarvan ten behoeve van de beroepspraktijk en – steeds meer – het onderwijs. Vandaar dat zij deze aanvraag indienen om deze samenwerkingsconstructie te kunnen continueren.