INTRODUCTION: In patients with cancer, low muscle mass has been associated with a higher risk of fatigue, poorer treatment outcomes, and mortality. To determine body composition with computed tomography (CT), measuring the muscle quantity at the level of lumbar 3 (L3) is suggested. However, in patients with cancer, CT imaging of the L3 level is not always available. Thus far, little is known about the extent to which other vertebra levels could be useful for measuring muscle status. In this study, we aimed to assess the correlation of the muscle quantity and quality between any vertebra level and L3 level in patients with various tumor localizations.METHODS: Two hundred-twenty Positron Emission Tomography (PET)-CT images of patients with four different tumor localizations were included: 1. head and neck ( n = 34), 2. esophagus ( n = 45), 3. lung ( n = 54), and 4. melanoma ( n = 87). From the whole body scan, 24 slices were used, i.e., one for each vertebra level. Two examiners contoured the muscles independently. After contouring, muscle quantity was estimated by calculating skeletal muscle area (SMA) and skeletal muscle index (SMI). Muscle quality was assessed by calculating muscle radiation attenuation (MRA). Pearson correlation coefficient was used to determine whether the other vertebra levels correlate with L3 level. RESULTS: For SMA, strong correlations were found between C1-C3 and L3, and C7-L5 and L3 ( r = 0.72-0.95). For SMI, strong correlations were found between the levels C1-C2, C7-T5, T7-L5, and L3 ( r = 0.70-0.93), respectively. For MRA, strong correlations were found between T1-L5 and L3 ( r = 0.71-0.95). DISCUSSION: For muscle quantity, the correlations between the cervical, thoracic, and lumbar levels are good, except for the cervical levels in patients with esophageal cancer. For muscle quality, the correlations between the other levels and L3 are good, except for the cervical levels in patients with melanoma. If visualization of L3 on the CT scan is absent, the other thoracic and lumbar vertebra levels could serve as a proxy to measure muscle quantity and quality in patients with head and neck, esophageal, lung cancer, and melanoma, whereas the cervical levels may be less reliable as a proxy in some patient groups.
‘Als je wint, heb je vrienden’ is een Nederlandse klassieker van Herman Brood en Henny Vrienten. Hiermee werd de gevoelige snaar bloot gelegd dat pas als je hebt gewonnen je vrienden hebt. Rijen dik, echte vrienden. In de politiek werkt het andersom; je moet vrienden (stemmen) hebben, veel vrienden en pas dan win je. Hoe meer vrienden des te meer stemmen. Hoe meer stemmen des te meer je wint. Afgelopen jaren, zelfs eeuwen, bedreven politieke partijen rondom verkiezingstijd een prachtige paringsdans met hun vrienden. In veelal rokerige zaaltjes, op markten en aan de voordeur in de wijken werd de burger benaderd als ‘echte’ vriend van de politicus en zijn/haar partij. De burger moest de politicus en de partij het vertrouwen en vooral zijn/haar stem geven. Zo ging het sinds de eerste verkiezingen in de 19e eeuw en zo gaat het heden ten dage eigenlijk nog steeds. Echter sinds twee a drie jaren zijn er aantal mediatechnologische innovaties in opkomst die wij kunnen scharen onder de verzamelnaam Social Media. Social Media beschrijft de verzameling van online instrumenten en platformen die mensen gebruiken voor het delen van hun meningen, inzichten, ervaringen en gevoelens met elkaar. Denk hierbij onder andere aan Twitter, Hyves, Facebook en Linked-In. Dergelijke instrumenten en platformen zorgen ervoor dat politici hun meningen, inzichten, ervaringen en zelfs hun gevoelens met ‘echte’ vrienden kunnen delen. Om daarmee met hen een betere band, interactie en zelfs participatie te creëren. Een ideaal middel voor een politicus om vrienden te genereren en daarmee veel stemmen te winnen. Dit statement blijkt geen holle frase van een groep internetnerds te zijn, getuige de overwinning van Barack Obama na de enorme inzet van social media in de campagne voor de presidentsverkiezing in 2009. In plaats van de traditionele top-down benadering van communicatie (zenden en informatie overdragen) zag Obama de kracht van dialoog, participatie, co-creatie en maatschappelijke betrokkenheid en de rol die social media daarbij kon spelen. Een aantal lessen die geleerd kunnen worden van de Obama campagne zijn dat een succesvolle strategie van samenhangende inzet van social media een grote inzet van mensen en middelen vergt en dat deze inzet gericht moet zijn op het makkelijk kunnen vinden van informatie, het snel kunnen doorsturen en daarmee het verspreiden van deze informatie en het handelen naar aanleiding van deze informatie. Ook in Nederland is regelmatig te lezen en te beluisteren dat social media een steeds grotere rol spelen en nog gaan spelen in de politieke campagnes en de uitkomsten daarvan. Maar is dat nu al wel zo? Zorgt het gebruik van social media door politieke partijen en individuele kandidaten voor een wijzigend stemgedrag? En hebben de Nederlandse politici de lessen uit de Obama campagne ter harte genomen? Dit eerste korte onderzoek van het Saxion Kenniscentrum Design en Technologie naar social media in de politiek brengt voor twee Nederlandse gemeenten, Enschede en Arnhem, in kaart of, hoe intensief en op welke wijze politieke partijen en individuele verkiezingskandidaten, tijdens de campagnes voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2010, gebruik hebben gemaakt van social media. En ook of dit gebruik van invloed is geweest op het aantal stemmen dat op hen is uitgebracht.
MULTIFILE
Politici en burgers zijn massaal social media gaan gebruiken. Dit onderzoeksrapport is het vierde rapport in een reeks van onderzoeken naar de impact van social media op de Nederlandse verkiezingen, uitgevoerd door een onderzoeksteam van de kenniskring Nieuwe Media & Participatie van Saxion. Deze rapportage heeft betrekking op de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september 2012 met de volgende vraagstelling: “In welke mate is er invloed waarneembaar van het gebruik van social media door verkiezingskandidaten op de hoeveelheid stemmen die zij krijgen bij de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer van de Staten Generaal?” De onderzoeksgroep heeft gebruik gemaakt van de Social Media Indicator (SMI). Dit standaard meetinstrument is ontwikkeld ter voorbereiding op de verkiezingen van 2010 en inmiddels verder verfijnd en gevalideerd. Door dit meet-instrument opnieuw te gebruiken konden vergelijkbare resultaten verkregen worden. Er is een behoorlijke toename te zien in het social media gebruik onder vrijwel alle partijen sinds de vorige verkiezingen. Binnen vier partijen hebben actievere social media gebruikers ook relatief meer stemmen behaald. Bij één partij lijkt social media ten koste te gaan van stemmen. Bij de overige partijen was er geen effect zichtbaar. Opmerkelijk genoeg zijn de grote winnaars van de verkiezingen, VVD en PvdA, ook de grote winnaars ten aanzien van effectieve toepassing van social media. Dit Saxion-onderzoek heeft aangetoond dat er nog steeds grote verschillen bestaan tussen de Nederlandse politieke partijen als het gaat om de effectiviteit van het social media beleid en de uitwerking op voorkeurstemmen van kandidaten.
MULTIFILE
Wetenschappers gebruiken bioorthogonale klikreacties tussen trans-cyclooctenen (TCOs) en tetrazines (Tz) om geheel nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen waarmee heel gericht cruciale biologische doelmoleculen kunnen worden geraakt, zodat ziektes op een veel selectievere manier kunnen worden behandeld. Recentelijk heeft de Radboud Universiteit een nieuw TCO-derivaat ontwikkeld en geoctrooieerd dat beschikt over twee orthogonale handvatten, goede stabiliteit, een snelle klik-kinetiek en een biocompatibele “click-to-release” functionaliteit. Bovendien kan deze TCO in een efficiënte synthese met hoge zuiverheid geproduceerd worden in tegenstelling tot vergelijkbare gepubliceerde stoffen. Binnen dit KIEM project zullen ‘ready-to-use’ TCO-producten ontwikkeld worden, gebaseerd op dit nieuwe TCO-derivaat. Dit is belangrijk om de drempel te verlagen voor onderzoekers om deze nieuwe technologie te benutten in hun toepassingen en versnelt daarmee de ontwikkeling van “slimme” geneesmiddelen of materialen. De werkzaamheden in dit project zullen bestaan uit literatuuronderzoek, synthetisch ontwerp van TCO-derivaten, chemische synthese, onderzoek naar de eigenschappen van de stoffen en contact leggen met potentiele gebruikers. De beoogde projectresultaten zijn chemische methoden om geactiveerde TCOs te synthetiseren, 5–10 geactiveerde eindproducten, inzicht in de chemie van TCOs, inzicht in de kinetiek en stabiliteit van de nieuwe TCOs en nieuwe samenwerkingen. In dit project wordt samengewerkt tussen de Radboud Universiteit en het biotechnologiebedrijf Synvenio. Binnen de synthetisch organische chemie afdeling van de Radboud Universiteit is de eerdergenoemde nieuwe TCO ontwikkeld. Synvenio is een jong biotechnologiebedrijf dat bioactieve stoffen beschikbaar maakt voor biochemisch- en biomedische onderzoekers. Het team bestaat uit chemici met veel affiniteit met biochemie, waaronder een van de uitvinders van de nieuwe TCO.
Digital transformation has been recognized for its potential to contribute to sustainability goals. It requires companies to develop their Data Analytic Capability (DAC), defined as their ability to collect, manage and analyze data effectively. Despite the governmental efforts to promote digitalization, there seems to be a knowledge gap on how to proceed, with 37% of Dutch SMEs reporting a lack of knowledge, and 33% reporting a lack of support in developing DAC. Participants in the interviews that we organized preparing this proposal indicated a need for guidance on how to develop DAC within their organization given their unique context (e.g. age and experience of the workforce, presence of legacy systems, high daily workload, lack of knowledge of digitalization). While a lot of attention has been given to the technological aspects of DAC, the people, process, and organizational culture aspects are as important, requiring a comprehensive approach and thus a bundling of knowledge from different expertise. Therefore, the objective of this KIEM proposal is to identify organizational enablers and inhibitors of DAC through a series of interviews and case studies, and use these to formulate a preliminary roadmap to DAC. From a structure perspective, the objective of the KIEM proposal will be to explore and solidify the partnership between Breda University of Applied Sciences (BUas), Avans University of Applied Sciences (Avans), Logistics Community Brabant (LCB), van Berkel Logistics BV, Smink Group BV, and iValueImprovement BV. This partnership will be used to develop the preliminary roadmap and pre-test it using action methodology. The action research protocol and preliminary roadmap thereby developed in this KIEM project will form the basis for a subsequent RAAK proposal.
Onze huidige voedselvoorziening wordt gekenmerkt door overmatig gebruik van bestrijdingsmiddelen zoals antibiotica, genetische manipulatie, overdadig veel transport, water en andere grondstoffen worden gebruikt en productieprocessen gebaseerd op fossiele brandstoffen. Ook wordt veel landbouwgrond dusdanig uitgeput dat de kwaliteit van de grond en de diversiteit sterk achteruit gaan. Gezonde en duurzaam geproduceerde voeding zou voor iedereen bereikbaar moeten zijn. Bovendien is er veel leegstand in verschillende regio’s, deze leegstand kan door middel van aquacultuur systemen zeer waardevol worden benut. Dit is de aanleiding geweest om te zoeken naar alternatieve mogelijkheden voor duurzame productie van voedsel binnen de agrifoodsector. Geïntegreerde aquacultuur systemen worden verwacht goed toepasbaar te zijn voor duurzame voedingsproductie. Deze systemen verminderen de afhankelijkheid van de huidige voedselvoorziening van chemie, olie en gas. Bovendien stimuleert het de lokale en regionale economie en schept het duurzame werkgelegenheid. De doelstelling is het sluiten van de materiaalstroomketen, het voorkomen van afvalstoffen en het stimuleren van grondstof besparing. De aanpak van dit project is daarom gericht op de transitie naar circulaire materiaalstromen waarbij hoogwaardig hergebruik van de materialen mogelijk is op een manier waarbij waarde wordt toegevoegd. Hierbij worden mogelijkheden verkent in het kader van de biobased economy en nieuwe business- en verdienmodellen van dergelijke geïntegreerde aquaculturen. De onderzoeksvraag voor A2FISH is welke circulaire business- en verdienmodellen er realiseerbaar zijn voor kansrijke geïntegreerde aquacultuursystemen binnen de agrifoodsector. Om die onderzoeksvraag uiteindelijk te kunnen beantwoorden, zijn een aantal deelvragen geformuleerd: • Welke aquacultuursystemen zijn kansrijk toepasbaar binnen de agrifoodsector? • Aan welke technische en economische aspecten moet een aquacultuursysteem voldoen om te komen tot kansrijke business- en verdienmodellen? • Welke soorten planten kunnen worden met waardevolle inhoudsstoffen kunnen worden gekweekt met de aquacultuursystemen? • Welke soorten gangbaar industrieel visvoer kan worden gefabriceerd uit reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en welke invloed heeft dit voer als bemesting op de waterkwaliteit? • Hoe ziet een vervolgtraject voor een geïntegreerd circulair aquacultuursysteem eruit en in hoeverre is dit anders dan voor gangbare alternatieven?