Het lectoraat Armoede Interventies heeft in 2018 een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de eerste fase van de schuldhulpverlening in Amsterdam. We hebben in dit onderzoek specifiek gekeken in welke mate de dienstverlening methodisch, klantgericht en professional is opgezet en wordt uitgevoerd en dit vergeleken met de bevindingen uit de nulmeting die in 2015 is uitgevoerd. Daarnaast hebben we gekeken in welke mate er gebruik wordt gemaakt van de meest recente inzichten uit de wetenschap. Een belangrijke hoofdconclusie in dit vervolgonderzoek is dat het klantgericht en methodisch werken veel meer uitgangspunt vormen dan in 2014-2015 en dat er meer aandacht is voor evidence based werken.
DOCUMENT
In het onderzoeksproject Kansrijk Poelenburg: Samenwerking tussen jeugdprofessionals en jonge rolmodellen in wijkgericht werken onderzochten onderzoekers van het lectoraat Jeugd en Samenleving samen met professionals en jongeren in de wijk Poelenburg (Zaanstad) hoe actieve, getalenteerde jongeren met een voorbeeldfunctie (rolmodellen) de drempel tot het professionele jeugdwerk (jongerenwerk en Jeugdteam) voor jongeren uit de wijk kunnen verlagen. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van het concept ‘keten van vertrouwen’ om erachter te komen wat de zwakke schakels zijn in het bereiken van jongeren uit de wijk. Dit zijn enerzijds een gebrek aan vertrouwen in het professionele jeugdwerk onder jongeren, anderzijds zien we dat het (medewerkers van) verschillende organisaties aan vertrouwen in elkaar ontbreekt. Jongeren die het moeilijkst worden bereikt hebben het meeste vertrouwen in ‘tussenpersonen’. Dit zijn specifieke jonge mensen uit de wijk waarvan jongeren weten dat ze dezelfde problemen hebben gekend als zij, en daar op een positieve manier mee om hebben leren gaan en nu hun leven op orde hebben. Tussenpersonen hebben geen specifiek talent en/of genieten niet altijd bekendheid binnen of buiten de wijk, maar vormen een inspiratie op basis van hun levenservaring en positieve houding. Daarnaast is het belangrijk dat tussenpersonen geen professionele rol vervullen en niet op zoek gaan naar oplossingen. Een tussenpersoon is een vriend, die luistert, zonder oordeel. Een tussenpersoon kan een jongerenwerker zijn, maar jongerenwerkers missen strategieën om deze rol te pakken en/of om andere jongeren in de wijk te ondersteunen in het pakken van deze rol.
DOCUMENT
Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid
DOCUMENT
De transitie naar een circulaire economie is in volle gang. Maar circulaire ondernemers lopen tegen verschillende belemmeringen aan die moeilijk of niet alleen zijn op te lossen. Er is redelijk veel bekend over belemmeringen op maatschappelijk (macro-economisch) niveau. Inzicht in hoe individuele ondernemers met deze belemmeringen moeten omgaan om hun circulaire onderneming zo succesvol mogelijk te maken is echter veel minder beschikbaar. Vooral voor startups in de circulaire economie zijn de vraagstukken groot. Hun praktijkvraag is: Hoe kan ik als circulaire startup samenwerken met circulaire ondernemers en andere relevante partijen in mijn directe omgeving om bovengenoemde belemmeringen over wet- en regelgeving, procesorganisatie en strategische samenwerking op te lossen? In de Regio Zwolle zoeken ondernemers elkaar op om die vraagstukken op te lossen waardoor ecosystemen van circulaire startups ontstaan, maar hoe ze dit moeten aanpakken blijft een groot vraagteken. Deze nieuwe ecosystemen van circulaire startups staan centraal in dit onderzoeksproject en we onderzoeken vier ecosystemen in de regio Zwolle, t.w. De Herfte in Zwolle, The Green East in Raalte, het iLab van GreenPAC in Zwolle, en Hibertad in Hardenberg. Samen met circulaire startups, circulaire ondernemingen en netwerkorganisaties wordt in dit onderzoeksproject gewerkt aan de volgende onderzoeksvraag: ‘In hoeverre kunnen ecosystemen van circulaire startups een bijdrage leveren aan de transitie naar een circulaire economie?’. Het onderzoeksproject wil bijdragen aan de innovatieve kracht van deze ecosystemen zodat de transitie naar de circulaire economie in de Regio Zwolle versneld wordt. Het project levert ontwerpprincipes voor ecosystemen van circulaire startups, systematisch beschreven in een handboek voor deze vier èn voor nog te vormen ecosystemen van circulaire startups in Nederland. Daarnaast levert het onderzoek ook inzicht in de uitdagingen en belemmeringen waar circulaire startups mee te maken hebben, en willen we de kennisresultaten ook toegankelijk maken voor het onderwijs binnen en buiten Windesheim.
Nederland wil in 2050 een circulaire economie zijn. Een economie zonder afval, waarbij alles draait op herbruikbare grondstoffen. Het zuiniger en slimmer omgaan met grondstoffen is ook voor de textielbranche van belang. De meest gebruikte en bekende hernieuwbare plantaardige grondstof voor de textielindustrie is katoen. De huidige niet-circulaire productie en toepassingen van katoen hebben vergaande negatieve impact op mens en milieu. De gebruikersduur van kleding wordt steeds korter en afgedankte kleding wordt laagwaardig verwerkt om uiteindelijk alsnog te worden verbrand. Zowel het economische als duurzame verbeterpotentieel voor circulair textiel is dan ook enorm. De kwaliteit van katoen vermindert met iedere (mechanische) recyclingstap omdat de vezellengte steeds korter wordt. De uitdaging is om meermaals te recycling waarbij in iedere recyclestap waarde wordt behouden en gecreëerd. Als uiteindelijke stap wordt nagestreefd de grondstof veilig terug te laten keren naar de biosfeer als voedingsmiddel waarna een nieuwe cascade kan beginnen: een kringloop in de vorm van regeneratieve cascades. Om dit te realiseren moet de hele keten samenwerken in een transparant systeem waarbij stakeholders meervoudige waarde in balans ontwikkelen, zodat geen partij in de keten wordt benadeeld. Organisaties worstelen met deze veranderende rollen en zoeken nieuwe bedrijfsmodellen, waarin herstel en volhoudbaarheid boven oneindige groei en uitputting staan. In dit project werken Nederlandse bedrijven (met name MKB) uit de gehele textielketen samen met Indiase bedrijven om de werking van een katoencascade -een regeneratief, circulair systeem van katoenzaad tot worteldoek- te onderzoeken en op te tekenen. Een interdisciplinaire benadering is hierbij cruciaal. De nadruk ligt zowel op onderzoek naar de technische haalbaarheid van de katoenvezel als op de ontwikkeling van collaboratieve bedrijfsmodellen. De geformuleerde onderzoeksvraag luidt: Welke collaboratieve bedrijfsmodellen ontstaan tijdens het ontwerponderzoek die geschikt zijn voor meervoudige waardecreatie in een katoencascade en hoe kunnen die bijdragen aan de verdere ontwikkeling van regeneratieve cascadeprincipes?
De textielsector is vandaag de dag grotendeels anoniem en gefragmenteerd: het is niet of nauwelijks bekend waar onze kleding vandaan komt, wie het maakt, en wat de impact op de natuur en mensen is. Dat zorgt voor verlies van vakkennis en vervreemding tussen mens en materiaal. The Linen Project (TLP), gestart in 2018 door CraftsCouncilNederland, wil daar verandering in brengen door zich in te zetten voor het verbouwen van vlas in Nederland met als doel relaties te herstellen en vitale kennis van maakprocessen te herontdekken en reactiveren. In het ‘3ha Vlas’-project van TLP zijn spelers in de keten -van vlaszaad, boer, spinner, wever en ontwerper- de uitdaging aangegaan om gezamenlijk 3 hectare biologisch vlas te verbouwen. Zij creëren hiermee een lerende gemeenschap waar het delen van kennis leidt tot een duurzame toekomst voor vlas. Binnen deze keten onderzoekt Avans -terwijl de keten het vlas in linnen producten verwerkt- hoe de partners samenwerken aan een duurzame textielketen. Niet alleen door het maken van producten, maar ook door nieuwe vormen van samenwerken te ontwikkelen, gebaseerd op gelijkwaardigheid, vertrouwen en gedeeld eigenaarschap. In dit verkennende onderzoek wordt inzicht verkregen in de rollen en wijze van risicodeling in een collectieve waardeketen van lokaal linnen. Dit met een ‘leren door doen’ aanpak vanuit een gezamenlijk begrip van elkaars positie in de keten, en vanuit risicodeling (financieel, tijd, kennis), zodat er beter op elkaar ingespeeld kan worden. Het project ontwikkelt enerzijds een gesprekstool die de rollen duidt: van ieders rol in het collectief en van het collectief als geheel. Anderzijds worden de principes voor risicodeling in een collectief in kaart gebracht, zodat een collaboratief waardemodel ontwikkelt kan worden. Deze resultaten kunnen vervolgens breder ingezet worden in de ontwikkeling van andere collectieve waardeketens.