Goed begrijpen wat je leest is het belangrijkste doel van het leesonderwijs. Hiermee gaat het in Nederland niet echt goed. Niet alleen daalt de positie van Nederland internationaal gezien gestaag, vooral het ontbreken van leesplezier van onze leerlingen valt sterk op. In de praktijk van het begrijpend leesonderwijs, staat het aanleren en oefenen van begrijpend leesstrategieën centraal. De laatste jaren is een óf-óf discussie ontstaan. Sommigen stellen dat relevante achtergrondkennis doorslaggevend is voor begrip. Begrijpend leesonderwijs zou dan ook vooral gericht moeten zijn op het opbouwen van kennis van de wereld. Anderen stellen dat kennis hebben van begrijpend leesstrategieën en wanneer deze te gebruiken essentieel is. Uit onderzoek is bekend dat leesbegrip door een veelheid aan elementen beïnvloed wordt: 1. Achtergrondkennis; 2. Woordenschat; 3. Kennis van genre en tekststructuur; 4. Kennis van waarom en wanneer strategieën in te zetten; 5. Praten over teksten; 6. Schrijven over of herschrijven van teksten; motivatie voor het lezen van een tekst. In het begrijpend leesprogramma DENK! voor het basisonderwijs, komen deze elementen tegelijkertijd aan de orde. In DENK! wordt zowel gewerkt aan het opbouwen van achtergrondkennis, als aan het bewust activeren van leesbegrip, door te werken met aan de zaakvakken gerelateerde thema’s, die ongeveer acht weken duren. Er zijn twee soorten lessen ontwikkeld die in ieder thema gegeven worden. Lesvariant 1 (de KiloMeters-les) is verwant aan de stilleesles in het LIST-project. Tijdens deze lessen lezen de leerlingen tenminste twee boeken over het thema om hun kennis over het thema op te bouwen. Tijdens lesvariant 2 (de Reading to Learn-les (R2L)), wordt de leerlingen geleerd teksten over het thema te begrijpen die zij zelfstandig nog niet kunnen lezen. In deze rapportage is een onderbouwing gegeven van DENK!, is het programma uitgewerkt in een handleiding en zijn de eerste resultaten beschreven.
Wat opvalt aan het debat over overlast is dat er in dit debat twee dominante vragen de boventoon voeren: wie 'plegen' er overlast, en wat is eraan te doen? De vraag 'Wat is overlast - wanneer is iets overlast, en voor wie?' wordt echter niet of nauwelijks gesteld. In dit artikel wordt er beargumenteerd dat het debat juist met deze vraag zou moeten beginnen - hoe moeilijk deze vraag wellicht ook te beantwoorden is.
Singer, I., Klatte, I., Cnossen, I. & Gerrits, E. (2017). Communicatieve redzaamheid bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen: ontwikkeling van consensus over het begrip. Nederlands Tijdschrift voor Logopedie, 4, 18-25.
Mensen die moeite hebben met lezen en schrijven (laaggeletterden) zijn ondervertegenwoordigd in onderzoek, waardoor een belangrijke onderzoekspopulatie ontbreekt. Dit is een probleem, omdat zorgbeleid dan onvoldoende op hun behoeften wordt aangepast. Laaggeletterden hebben vaak een lage sociaal economische positie (SEP). Mensen met een lage SEP leven gemiddeld 4 jaar korter en 15 jaar in minder goed ervaren gezondheid vergeleken met mensen met een hoge SEP. Om laaggeletterden te betrekken in onderzoek, is het o.a. nodig om onderzoek toegankelijker te maken. Dit project draagt hieraan bij door de ontwikkeling van een toolbox voor toegankelijke (proefpersonen)informatie (pif) en toestemmingsverklaringen. We ontwikkelen in co-creatie met de doelgroep toegankelijke audiovisuele materialen die breed ingezet kunnen worden door (gezondheids)onderzoekers van (zorggerelateerde) instanties/bedrijven én kennisinstellingen voor de werving voor en informatieverstrekking over onderzoek. In de multidisciplinaire samenwerking met onze partners YURR.studio, Pharos, Stichting ABC, Stichting Crowdience, de HAN-Sterkplaats en de Academische Werkplaats Sterker op eigen benen (AW-SOEB) van Radboudumc stellen we de behoeften van de doelgroep centraal. Middels creatieve sessies en gebruikerservaringen wordt in een iteratief ontwerpende onderzoeksaanpak toegewerkt naar diverse ontwerpen van informatiebrieven en toestemmingsverklaringen, waarbij de visuele communicatie dragend is. Het ontwikkelproces biedt kennisontwikkeling en hands-on praktijkvoorbeelden voor designers en grafisch vormgevers in het toegankelijk maken van informatie. Als laaggeletterden beter bereikt worden d.m.v. de pif-toolbox, kunnen de inzichten van deze groep worden meegenomen. Dit zorgt voor een minder scheef beeld in onderzoek, waardoor (gezondheids)beleid zich beter kan richten op kwetsbare doelgroepen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het verkleinen van gezondheidsverschillen.
Bedrijfsovername is een grote uitdaging voor agrarische familiebedrijven, waarbij het sociaal-emotioneel welzijn van de familie is geïdentificeerd als een belangrijk knelpunt. Vanuit het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in 2019 het beleidsprogramma Duurzame Bedrijfsopvolging gestart om het aantal succesvolle bedrijfsoverdrachten te verhogen. Een belangrijk onderdeel hiervan is een op te richten Kenniscentrum. Dit project wil het Kenniscentrum voeden met onderzoek naar de familiale dimensie van bedrijfsopvolging. Het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit het Lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim, Aeres Hogeschool Dronten, Van Hall Larenstein Leeuwarden, het Fries Sociaal Planbureau, het NAJK en LTO Noord. Doel van dit project is het inventariseren en evalueren van de ondersteunende advies- en kennisinfrastructuur op de familiale dimensie bij het opvolgingstraject van agrarische familiebedrijven. Dit doen we door inzichten op te halen bij zestien agrarische bedrijfsfamilies, in verschillende stadia van het opvolgingsproces. In het project vergelijken we hoe de families en de ondersteunende advies- en kennispartijen omgaan met de belangen en behoeften van verschillende familieleden (opvolgers, overdragers, partners en niet-opvolgers) tijdens het opvolgingsproces. Daarnaast wordt kwantitatief onderzoek gedaan onder studenten op de twee deelnemende agrarische hogescholen, om de behoeften en verwachtingen van potentiële opvolgers en niet-opvolgers ten aanzien van bedrijfsoverdracht in kaart te brengen. Het project moet resulteren in gevalideerde verbetervoorstellen (stappenplannen) voor zowel agrarische bedrijfsfamilies als adviseurs gericht op de verschillende stadia van bedrijfsopvolging. Ook worden spelvormen ontwikkeld om moeilijke en relationeel ingewikkelde onderwerpen beter bespreekbaar te maken in het agrarisch onderwijs. Tot slot worden de resultaten van het onderzoek geschikt gemaakt voor gebruik binnen agrarische scholen om het curriculum over de zachte kant van bedrijfsopvolging te versterken.
Afstudeerbegeleiders ondersteunen HBO-studenten in het uitvoeren van onderzoek. Daarnaast moeten ze een goed begrip hebben van het beroep waarvoor de student opgeleid wordt. Maar beschikken ze wel over de nodige expertise? En zijn ze vaardig genoeg in het overbrengen van de kennis?Doel Het belangrijkste doel is het evalueren van de huidige afstudeerbegeleiding binnen economische HBO-studies. Om dit goed te kunnen beoordelen zullen we eerst onderzoeken hoe de beste begeleiding eruitziet. Ofwel hoe afstudeerbegeleiders studenten het best kunnen ondersteunen en onderwijzen. Daarnaast ontwikkelen we een bruikbaar meetinstrument waarmee de begeleiding geëvalueerd kan worden. Na dit onderzoek kan dit instrument verder ontwikkeld worden zodat afstudeerbegeleiders zelf hun eigen handelen ermeun eigen handelen kunnen beoordelen. Resultaten Na afloop van het onderzoek publiceren we hier de resultaten. Looptijd 01 mei 2016 - 01 mei 2021 Aanpak We ontwikkelen een bruikbaar meetinstrument dat inzicht verschaft in de integratie van expertisegebieden in het pedagogisch-didactisch handelen van afstudeerbegeleiders in het hbo.