The earthquakes after the natural gas extraction in the Groningen region of the Netherlands have a significant impact on the housing market and sustainability of the communities. Since the strongest earthquake around the community of Huizinge in August 2012, with a magnitude of 3.6 on the Richter scale, it became clear there is a relation between natural gas extraction and earthquakes due to soil subsidence. As a consequence houses in the region get damaged and after research it is obvious that housing prices decline and the region might become unattractive to potential buyers of houses. Therefore the Dutch Petroleum Company (NAM) since April 29th 2014 offers a compensation for the loss of the housing price to property owners who want to sell their home. Since the compensation has been introduced, the number of participants of the regulation is lacking behind the actual sales of houses. Our study aims to contribute to the research on the consequences of earthquakes by natural gas mining on the real estate market in the Groningen region. First of all we want to declare why relatively a large part of the property owners (about 60% until 2015) don’t request for the compensation regulation. Our second question concerns the buyers of the (damaged) houses in the earthquake area. Who are these buyers? Why would they buy a home in a region full of risks? We use a mixed-method approach for data collection which leads to an analysis of a unique dataset on notarial deeds of house sales in nine municipalities in the Groningen earthquake region according to The Land Registry of the Netherlands during the period 2013 until 2015 as well as discovering common patterns of interview results with residents and experts.First results show the majority of the homebuyers originate from the local earthquake area in the Province of Groningen. Reasons why property sellers after the house sale don’t opt for the compensation regulation concerns the complexity of the regulation, the used valuation model and the expected long control time afterwards.We conclude the Groningen earthquake region still has it’s attractiveness for local residents and buyers. Otherwise the regulation for compensation doesn’t reach enough property sellers in the Groningen earthquake region. Advise to the Dutch government should be to generously compensate the residents of the Groningen earthquake regions for the loss of the value of their dwellings, damaged or not. This will help to improve the regional development and attractiveness of areas that are effected by earthquakes.
DOCUMENT
Het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I, thans EZ) heeft in 2012 het Lectoraat Welzijn van Dieren (Hogeschool VHL, Leeuwarden) gevraagd meer inzicht te verschaffen in de beweegredenen van mensen die kiezen voor een dier met een hoog welzijns- en gezondheidsrisico. Deze vraag werd gesteld vanuit het beleidsvoornemen deze groepen te bereiken met voorlichting aangaande de risico’s en alternatieven. De auteurs van het rapport doen meerdere aanbevelingen om particulieren te bereiken ter voorkoming van welzijnsproblemen bij hun huisdieren. Zij adviseren o.a. een cross-mediale aanpak waarin (aankomende) diereigenaren via verschillende kanalen en op verschillende manieren worden geïnformeerd over het houden van dieren. Ook bevelen de auteurs aan het gedrag van de diereigenaar bespreekbaar te maken in de discussie over het houden van ‘risicovolle’ dieren.
MULTIFILE
Printplaten (PCB's) zijn essentieel in elektronische producten. Ze bestaan uit een drager, geleidende kopersporen en een beschermende soldermask-laag. PCB's worden geproduceerd via fotolithografie en etstechnieken, wat kostenefficiënt is voor massaproductie, maar niet voor kleine oplages. Dit vormt een probleem wanneer bedrijven één PCB nodig hebben, bijvoorbeeld in de ontwerp- of prototypefase en bij eenmalige installaties. Bedrijven zoals 100%FAT en Edulogics bestellen dan meerdere PCB's, waarvan ze slechts één gebruiken. PCB-productiebedrijf DeltaProto beaamt dat bijna al hun klanten op deze manier werken. Dit leidt tot verspilling. Bovendien maken bedrijven zich, bij uitbesteding van PCB-productie, zorgen over veiligheid van hun ontwerpen en ecologische voetafdruk van productie en verzending. Digital manufacturing maakt het mogelijk om in-house PCB’s te maken. Dit biedt flexibiliteit en snelheid, maar het ontbreekt aan een methode om een kwalitatief goede soldermask-laag aan te brengen. Deze PCB’s voldoen niet aan industrie-standaarden, waardoor bedrijven deze methode niet gebruiken. Dit project richt zich op de ontwikkeling van een methode voor additive manufacturing, zoals inkjet-printing, van soldermask op PCB's, zodat ze voldoen aan industrie-standaarden. Additive manufacturing wordt digitaal gestuurd dus maakt snelle ontwerpwijzigingen mogelijk en materiaal wordt alleen aangebracht waar nodig. Dit minimaliseert verspilling, verlaagt opstartkosten en maakt in-house productie van prototype-PCB’s geschikt voor professioneel gebruik. Een eenjarig verkennend onderzoek is nodig om technische uitdagingen en eisen voor het aanbrengen van een soldermask-laag te begrijpen en een prototype te ontwikkelen als proof-of-concept. Wanneer deze technologie wordt ontwikkeld, zal in-house PCB-productie bijdragen aan sneller, beter en verantwoord ontwerpen van elektronica. Dit projectvoorstel past binnen het innovatiedomein Smart Industry door de focus op flexibele en duurzame productie van prototype-PCB's. Het draagt bij aan technologieontwikkeling en heeft een duidelijke maatschappelijke impact. Daarnaast sluit het aan bij innovatiedomeinen Mechatronics en Optomechatronics en sleutel technologieën Advanced Materials en Engineering and fabrication technologies, wat de relevantie verder onderstreept.
Hoe kun je een koper stimuleren om niet perse de -op het eerste gezicht- goedkoopste machine of equipment aan te schaffen, maar ook te kijken naar lange termijn waardebehoud en duurzaamheid? Of andersom, hoe vergelijk je aanbod van leveranciers op een mix van criteria waaronder emissies, maar ook het lange-termijn kostenplaatje? Dit project richt zich op mkb-bedrijven in de metaal- en maakindustrie, waar veel ‘kritieke grondstoffen’ bespaard kunnen worden als er ook naar refurbish, remanufacturing en product-as-a-service gekeken wordt op het moment dat een machine vervangen moet worden. Er zal onderzocht worden in hoeverre goed gepresenteerde en samenhangende informatie over ecologische en economische duurzaamheid kan helpen bij het maken van zulke keuzes. Deze informatie wordt gepresenteerd in een beslissingsondersteunende tool. De tool moet inzicht geven over zg. Total Cost of Ownership (TCO), in plaats van enkel de aanschafprijs, en in de eco-impact van verschillende alternatieven. Eco-impact wordt vaak bepaald d.m.v. een zg. Life Cycle Analysis (LCA), waarin de levenscyclus van een product of dienst bekeken wordt van ‘wieg tot graf’. De TCO brengt juist de financiële aspecten (investering, beheer, onderhoud, ‘end-of-life’) over de levensduur in kaart. Maar het komen tot vergelijkbare LCA/TCO berekeningen vraagt afspraken over uitgangspunten en presentatiemethoden in een keten. In het project worden bestaande (reken)methoden op een vernieuwende wijze gecombineerd worden en in co-creatie geschikt gemaakt worden voor sales engineers en inkopers uit het werkveld. Het ontwerpgerichte onderzoek naar bruikbare presentatiemethoden en het mogelijke effect op aankoopgedrag zal vooral plaatsvinden met behulp van zg. ‘mockups’ waarmee de functionaliteit en interface van de tool iteratief getest wordt. Het eindresultaat is een advies over hoe te komen tot implementatie van de methode door de betrokken partijen. Het project kan zo bijdragen aan het introduceren van nieuwe circulaire business modellen in deze sector.
Inkopers van overheden en bedrijven leggen steeds meer nadruk op duurzaamheid. Meer dan 160 overheden hebben het Manifest Verantwoord Inkoop (MVI) ondertekend én hebben doelstellingen ten aanzien van biobased producten, om een lagere CO2-footprint te realiseren. De jaarlijkse inkoop van de overheid bedraagt circa 70 miljard euro, maar het aandeel van biobased daarin is zeer laag (2-5%). Met afstand het meest genoemd in een inventarisatie naar de belemmeringen is het ontbreken van een overzicht van beschikbare producten en materialen. Overheidsinkopers vragen zich af hoe zij de vertaalslag kunnen maken tussen organisatie brede duurzaamheidsdoelstellingen en inkoop op productniveau. Er zijn al meerdere online databases te vinden, maar deze bieden niet de gevraagde oplossing. De kwaliteit is onvoldoende, ze zijn te specifiek gericht op één categorie of niet toegesneden op de Nederlandse markt. Vaak is de database eenmalig ingevuld en ontbreekt het aan continuïteit. Er zijn ook geen duidelijke criteria gesteld voor het aanbod dat de klant helpt met de keuze. In het Biopro project wordt de opzet voor een betrouwbare database gedefinieerd. Performis BV, Circulair Biobased Delta, Avans en Hanze Hogeschool gaan de gevraagde database opzetten. Een belangrijke stap in het project is de definitie van de duurzaamheidscriteria waar producten moeten voldoen om vermeld te worden in een biobased database. Lectoren Jappe de Best (Avans Hogeschool) en Rob van Haren (Hanze Hogeschool) gaan duurzaamheidscriteria valideren, samen met de gebruikers van de biobased database. Stakeholders zijn inkopers en producenten. Bovendien wordt een organisatie ontwikkeld voor borging van de actualiteit van de producten en duurzaamheidskenmerken, zodat de database informatie actueel, betrouwbaar en toekomstbestendig is en blijft. Zo krijgen inkopers in één oogopslag een indruk van de beschikbaarheid van producten in een bepaalde categorie en kunnen zij aan de hand daarvan richting geven aan hun wensen en eisen.