Slotinterview. Regieorgaan SIA en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hebben de ambitie om de samenwerking tussen gemeenten en hogescholen structureler van aard te maken, onder meer op de thema’s leefbaarheid en veiligheid. Hoe willen zij daar met elkaar komen? En welke barrières moeten nog doorbroken worden? Katja Rusinovic, lector Grootstedelijke Ontwikkelingen (De Haagse Hogeschool), en Ben Kokkeler, lector Digitalisering en Veiligheid (Avans Hogeschool), interviewden hierover Leonard Geluk, directeur van de VNG, en Richard Slotman, directeur van SIA.
MULTIFILE
De wijkagent wordt nogal eens gezien als het visitekaartje van de politie naar de burger. De wijkagent beweegt zich tussen de burgers, tussen een groot aantal partners in de wijk en heeft intern te maken met verschillende afdelingen als de recherche en de surveillancedienst. Met al deze partijen wil hij verbinding maken én behouden. In dit onderzoek wordt de wijkagent in het Haagse stadsdeel Laak gevolgd in zijn dagelijkse werkpraktijk. De wijkagent probeert de verbindende factor te zijn als het gaat om veiligheid in de wijk. Iets wat niet altijd lukt. De wijkagent kán ook niet alle burgers bereiken. Veel andere maatschappelijke organisaties leunen op de politie, omdat zij niet met 24 uursdiensten werken en minder doorzettingsmacht hebben. Dit leidt tot grote ergernis van de wijkagent. Intern is de recherche een belangrijke partner, maar door de verschillende culturen en andere agenda's is deze samenwerking niet zo sterk als die zou kunnen zijn. 'Verbinden' als doelstelling bij het werk van de wijkagent is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Bij de Nationale Politie is er voor de wijkagent een belangrijke rol weggelegd. Het vergt nog de nodige aandachtom deze ambitie waar te maken. ABSTRACT The community police officer is often seen as the 'business card' of the police to citizens. The community police officer operates amongst citizens, between a large number of local partners and deals within the police organisation with many different departments such as criminal investigation and surveillance. The goal is to create and maintain bonds with al different stakeholders. In this research, community police officers in the district 'Laak' in The Hague are followed during their daily routine. The community police officer tries to act as the bonding figure in relation to safety in the local community. A goal that is not always achieved. It is not possible for community police officers to reach all citizens. Many other community organisations lean on the police as they do not work in 24-hour shifts and have less vigour. This leads to much frustration amongst community police officers. Within the organisation the department of criminal investigation is an important partner but due to cultural differences and diverging agendas, co-operation is not as strong as it could be. 'Bonding' as the goal of community police officers is easier said than done. The community police officer has an important role within the National Police. It will take more attention to fulfil this ambition.
In dit artikel worden ontwikkelingen rond pesten in het Nederlandse onderwijs beschreven. Vanuit een systemisch perspectief op pesten, worden pesten en sociale veiligheid gedefinieerd. Het model Pesten op een continuüm tussen leren leven en overleven met kwetsbaarheid als gegeven, maakt duidelijk dat pesten en sociale veiligheid niet simpel elkaars tegenovergestelde zijn. Beide hebben kwetsbaarheid als bron. Die kwetsbaarheid vraagt om erkenning en beheer. Er wordt beschreven welke keuzes er in dat kader voor een school te maken zijn op micro-, meso- en macroniveau. In een conclusie wordt gesteld dat werken aan sociale veiligheid vooral werken aan vertrouwen is; een gezamenlijk leerproces waarin bijdragen mogelijk worden gemaakt van betrokkenen op verschillende niveaus. Sociale veiligheid is een van de mogelijke uitkomsten van parallelle processen die op ieder niveau geïnitieerd kunnen worden.
Eind 2022 woonden in Nederland 17.652 kinderen in een pleeggezin. Van alle pleegzorgplaatsingen betrof 46% een plaatsing in het eigen netwerk van het pleegkind, dat meestal de eigen familie is. Bij deze familieplaatsingen hebben kinderen vaker met loyaliteitsconflicten te maken vanwege complexe familierelaties dan bij plaatsingen buiten hun familie(netwerk). Familiebanden blijken een bijzondere kracht en veerkracht in familieplaatsingen: ‘Eigen bloed is het waard om voor te vechten’ (pleegzorgwerker, Van de Koot et al., 2023). Hoewel familiepleegzorg een veelbelovende vorm van pleegzorg is qua stabiliteit en vertrouwdheid voor het kind, zorgen de intergenerationele familiebanden voor meer conflicten, hoogoplopende emoties en specifieke spanningen. Hierdoor stellen familieplaatsingen de betrokken pleegzorgwerkers vaak voor uitdagingen. Vaak verblijft het kind al in het (familie)pleeggezin voordat de pleegzorgwerker betrokken raakt en kunnen er zorgen bestaan over de veiligheid van het kind. Familieplaatsing in pleegzorg vraagt daarom van pleegzorgwerkers bijzondere kennis en vaardigheden over: 1) het begeleiden van de plaatsing van het pleegkind, en 2) het begeleiden van de familierelaties. Daarover is enerzijds meer onderzoek nodig in de sterke punten en belemmeringen van familiepleegzorg, alsmede de behoeften van pleegkinderen, hun ouders en pleegouders. Anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de vaardigheden, hulpmiddelen en werkvormen die pleegzorgwerkers nodig hebben om deze specifieke vorm van pleegzorg te begeleiden, zodat familieplaatsingen duurzaam en stabiel blijven en/of worden. Dit onderzoek beoogt antwoord te geven op de volgende vraag ‘Hoe kunnen pleegzorgwerkers het pleegkind en zijn pleegouders, ouders en mogelijke andere familieleden gedurende familieplaatsingen zo begeleiden dat de relaties rondom het pleegkind van dusdanige aard zijn dat de loyaliteit van het kind naar alle voor hem belangrijke familieleden mag uitgaan?’. Het consortium beoogt dat potentieel veelbelovende plaatsingen voor kinderen minder vaak in breakdown eindigen, maar dat het kind relationele stabiliteit en welzijn ervaart.
Het RAAK-MKB project "(G)een Moer Aan" heeft zich gericht op het ontwerpen van een veilige en effectieve ondersteuning van een cobot in een productieomgeving. De focus is hierbij gelegd op productiehandelingen die in veel sectoren voorkomen en die relatief veel arbeidstijd kosten, zoals het indraaien van moeren en bouten in een object. Binnen het project is veel kennis opgedaan dit heeft geresulteerd in gripperontwerpen die in staat zijn een bout in een flens te draaien. Daarnaast is kennis gegeneerd van vision technieken om gaten e.d. te detecteren, en het meenemen van (beleefde) veiligheid in het ontwerp van een cobot systeem. Deze nieuw opgedane kennis is erg bruikbaar voor zowel de beroepspraktijk als voor de studenten in het onderwijs. Dat maakt het relevant voor (her)gebruik middels het nieuwe open-acces e-learning platform van Fontys: Open Learning Labs. Door trainingsmateriaal te ontwikkelen dat betrekking heeft op onder andere het aspect veilig ontwerpen, worden toekomstige engineers (de studenten) en zittend personeel bij bedrijven bekend met nieuwe technieken die toepasbaar zijn in diverse sectoren waar met robots gewerkt wordt. Het doel van deze Top-up aanvraag is tweeledig: 1) Het vergroten van de zichtbaarheid van de resultaten uit het initiële RAAK-project, zowel richting onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk. 2) Het realiseren van trainingsmateriaal t.b.v. het rekening houden met en veilig ontwerpen van cobotsystemen. Door o.a. kennis aan te dragen omtrent het doen van een correcte risico analyse van het proces. Dit zal bij toekenning stapsgewijs uitgevoerd worden: 1. Definiëren inhoud lesmodules en bijbehorende didactische werkvormen 2. Realisatie PR- & instructievideo's en onderwijsopdrachten 3. Realisatie E-learning lesmodule Dit alles gekoppeld aan het open-acces e-learning platform Open Learning Labs van Fontys.
Massafabricage in de (MKB) maakindustrie is aan het veranderen in flexibele fabricage en assemblage van kleine series, klantspecifieke onderdelen en eindproducten. Hiervoor zijn nieuwe systemen voor het MKB nodig, waarin robots en mensen samen kunnen werken en die zich snel kunnen aanpassen aan nieuwe productieomstandigheden met lage opstartkosten. De ambitie van het project ?(G)een Moer Aan!? is om het herconfigureren van een robotsysteem voor een nieuwe taak in een productieomgeving net zo eenvoudig en snel te maken als het gebruik van een smartphone. Zo?n benadering biedt kansen om de skills van de operator te benutten. De operator kent immers zijn processen en de robot wordt zijn hulpje. Op vraag van betrokken mkb partners is de focus gelegd op een repeterende productiehandeling die in veel sectoren voorkomt en die relatief veel arbeidstijd kost: het indraaien van moeren en bouten in een object. De centrale onderzoeksvraag van het project luidt: Hoe kan een operator een robot eenvoudig, snel en veilig inleren om assemblage handelingen te verrichten voor het snel en robuust verbinden van bouten, moeren en ringen met objecten? Resultaat van dit praktijkgerichte onderzoeksproject is een algemeen bruikbare en gevalideerde ontwerpmethodiek voor de opzet van een gebruiksvriendelijke user interface van een boutmontagerobot op de werkvloer. Door slim gebruik van geïntegreerde inzet van CAD productinformatie, vision technologie en compliant (meegaand) gripping en placing wordt de robot zo veel als mogelijk vooraf automatisch geconfigureerd. Het projectconsortium dat het onderzoek gaat uitvoeren bestaat uit: " 13 bedrijven (12 mkb) actief als toeleverancier, system integrator of gebruiker op het terrein van industriële robotica (Yaskawa, ABB, Smart Robotics, Hupico, Festo, CSi, Demcon, Heemskerk Innovate, WWA, Van Schijndel Metaal, Van Beek, Tegema en Zest Innovate); " Hogescholen Fontys (penvoerder), Avans, Utrecht en NHL; " Kennisinstellingen TNO en DIFFER; " Coöperaties Brainport Industries, FEDA en Koninklijke Metaalunie; " De gemeente Eindhoven is betrokken als partner in de klankbordgroep. De gemeente ondersteunt het belang van dit project voor behoud en verbetering van arbeidsplaatsen in de maakindustrie. Er zullen circa 20 (docent)onderzoekers van de hogescholen en ongeveer 80 studenten betrokken worden bij dit project, die in de vorm van stages en afstudeeronderzoeken werken aan interessante vraagstukken direct afkomstig uit de beroepspraktijk. Naast genoemde meerwaarde voor het bedrijfsleven beoogt het project een verdere verankering van kennis en kunde in onderwijs en lectoraten en een vergroting van de kwaliteit van docenten en afstudeerders.