Sodium-glucose co-transporter 2 (SGLT2) inhibitors, including canagliflozin, reduce the risk of cardiovascular and kidney outcomes in patients with and without type 2 diabetes, albeit with a large interindividual variation. The underlying mechanisms for this variation in response might be attributed to differences in SGLT2 occupancy, resulting from individual variation in plasma and tissue drug exposure and receptor availability. We performed a feasibility study for the use of [18F]canagliflozin positron emission tomography (PET) imaging to determine the association between clinical canagliflozin doses and SGLT2 occupancy in patients with type 2 diabetes. We obtained two 90-minute dynamic PET scans with diagnostic intravenous [18F]canagliflozin administration and a full kinetic analysis in 7 patients with type 2 diabetes. Patients received 50, 100, or 300 mg oral canagliflozin (n = 2:4:1) 2.5 hours before the second scan. Canagliflozin pharmacokinetics and urinary glucose excretion were measured. The apparent SGLT2 occupancy was derived from the difference between the apparent volume of distribution of [18F]canagliflozin in the baseline and post-drug PET scans. Individual canagliflozin area under the curve from oral dosing until 24-hours (AUCP0-24h) varied largely (range 1,715–25,747 μg/L*hour, mean 10,580 μg/L*hour) and increased dose dependently with mean values of 4,543, 6,525, and 20,012 μg/L*hour for 50, 100, and 300 mg, respectively (P = 0.046). SGLT2 occupancy ranged between 65% and 87%, but did not correlate with canagliflozin dose, plasma exposure, or urinary glucose excretion. We report the feasibility of [18F]canagliflozin PET imaging to determine canagliflozin kidney disposition and SGLT2 occupancy. This suggests the potential of [18F]canagliflozin as a tool to visualize and quantify clinically SGLT2 tissue binding.
Recently, a role for uncoupling protein-3 (UCP3) in carbohydrate metabolism and in type 2 diabetes has been suggested. Mice overexpressing UCP3 in skeletal muscle showed reduced fasting plasma glucose levels, improved glucose tolerance after an oral glucose load, and reduced fasting plasma insulin levels. However, data regarding the expression of UCP3 in patients with type 2 diabetes is inconsistent, and so far, there have been no reports of UCP3 protein content. Here we compared, for the first time, the protein levels of UCP3 in vastus lateralis muscle in 14 male type 2 diabetic patients (age 49.8 +/- 2.1 years; BMI 27.2 +/- 1.2 kg/m(2); mean +/- SE) with 16 male control subjects (age 48.0 +/- 1.9 years; BMI 23.4 +/- 0.6 kg/m(2)). We found that UCP3 protein levels were twice as low in patients with type 2 diabetes compared with control subjects (117 +/- 16 vs. 58 +/- 12 AU; P = 0.007). There was no correlation between UCP3 content and BMI. In conclusion, UCP3 content is lower in type 2 diabetic patients compared with healthy control subjects. These results are consistent with a role for UCP3 in glucose homeostasis and suggest a role for UCP3 in type 2 diabetes.
MUSE supports the CIVITAS Community to increase its impact on urban mobility policy making and advance it to a higher level of knowledge, exchange, and sustainability.As the current Coordination and Support Action for the CIVITAS Initiative, MUSE primarily engages in support activities to boost the impact of CIVITAS Community activities on sustainable urban mobility policy. Its main objectives are to:- Act as a destination for knowledge developed by the CIVITAS Community over the past twenty years.- Expand and strengthen relationships between cities and stakeholders at all levels.- Support the enrichment of the wider urban mobility community by providing learning opportunities.Through these goals, the CIVITAS Initiative strives to support the mobility and transport goals of the European Commission, and in turn those in the European Green Deal.Breda University of Applied Sciences is the task leader of Task 7.3: Exploitation of the Mobility Educational Network and Task 7.4: Mobility Powered by Youth Facilitation.
In tijden van toenemende culturele diversiteit en arbeidsonzekerheid hebben jongeren in Nederlandse en Duitse stadswijken grote behoefte aan richting met betrekking tot hun toekomstige leven. Ouders en leraren lijken zelf vaak te worden overweldigd door de snel veranderende wereld waarin ze leven. Naast deze veranderingen neemt het gebruik van sociale media sterk toe, waardoor de al bestaande generatiekloof nog groter wordt. Deze ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor de levensloopperspectieven van jongeren en leiden er vaak toe dat ze meer dan ooit richting zoeken bij hun leeftijdgenoten. In plaats van dit te zien als een problematische situatie, is dit project erop gericht de netwerken van jongeren te gebruiken als bron voor verbetering van de stadswijken. Het basisidee is jonge adolescenten (in de leeftijd van 12-14 jaar) te empoweren via bepaalde leeftijdgenoten die al gerespecteerd, verantwoordelijk en stabiel in het leven staan. Deze ‘homies’ (vier Nederlandse en vier Duitse jongeren) worden getraind en begeleid door experts op het gebied van oplossingsgericht denken en inspirerende communicatie. Daarna gaan de homies aan de slag in hun eigen wijk, waar ze drie maanden actief zullen zijn. De meeste communicatie met hun leeftijdgenoten zal verlopen via mobiele communicatie en sociale medianetwerken. In het begeleidende onderzoek wordt een analyse gemaakt van de leefsituatie van jongeren in de geselecteerde wijken voor en na de tussenkomst van de homies. De homies houden zelf een (mobiel) dagboek bij dat inzicht zal bieden in hoe zij zelf de veranderingen bij de jongeren in hun wijk zien.
Mensen die moeite hebben met lezen en schrijven (laaggeletterden) zijn ondervertegenwoordigd in onderzoek, waardoor een belangrijke onderzoekspopulatie ontbreekt. Dit is een probleem, omdat zorgbeleid dan onvoldoende op hun behoeften wordt aangepast. Laaggeletterden hebben vaak een lage sociaal economische positie (SEP). Mensen met een lage SEP leven gemiddeld 4 jaar korter en 15 jaar in minder goed ervaren gezondheid vergeleken met mensen met een hoge SEP. Om laaggeletterden te betrekken in onderzoek, is het o.a. nodig om onderzoek toegankelijker te maken. Dit project draagt hieraan bij door de ontwikkeling van een toolbox voor toegankelijke (proefpersonen)informatie (pif) en toestemmingsverklaringen. We ontwikkelen in co-creatie met de doelgroep toegankelijke audiovisuele materialen die breed ingezet kunnen worden door (gezondheids)onderzoekers van (zorggerelateerde) instanties/bedrijven én kennisinstellingen voor de werving voor en informatieverstrekking over onderzoek. In de multidisciplinaire samenwerking met onze partners YURR.studio, Pharos, Stichting ABC, Stichting Crowdience, de HAN-Sterkplaats en de Academische Werkplaats Sterker op eigen benen (AW-SOEB) van Radboudumc stellen we de behoeften van de doelgroep centraal. Middels creatieve sessies en gebruikerservaringen wordt in een iteratief ontwerpende onderzoeksaanpak toegewerkt naar diverse ontwerpen van informatiebrieven en toestemmingsverklaringen, waarbij de visuele communicatie dragend is. Het ontwikkelproces biedt kennisontwikkeling en hands-on praktijkvoorbeelden voor designers en grafisch vormgevers in het toegankelijk maken van informatie. Als laaggeletterden beter bereikt worden d.m.v. de pif-toolbox, kunnen de inzichten van deze groep worden meegenomen. Dit zorgt voor een minder scheef beeld in onderzoek, waardoor (gezondheids)beleid zich beter kan richten op kwetsbare doelgroepen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het verkleinen van gezondheidsverschillen.