Als geograaf, burger en betrokken ouder vragen de drie auteurs zich af hoe het schoolvak aardrijkskunde kan bijdragen aan een duurzame toekomst. Ze geven daarvoor drie concrete werkvormen uit aanverwante vakgebieden. Ze raken alle drie aan emoties van leerlingen.
LINK
There is an increasing awareness that the landscape around cities can contribute significantly to the well-being of urban citizens. Various studies and experiences in the Netherlands and other countries show that the combination of agriculture with care and education has great potential. The number of care farms has increased from 75 in 1999 to 500 in 2005. In urban areas, a diversity of groups can benefit from care farms or other types of social services in the rural area. It concerns among others, people with mental problems, with (chronic) psychiatric demands, with addiction problems, elderly, children with behavior and/or psychological problems and long term unemployed. The city of Amsterdam recognizes the unique and valuable qualities of the rural area and its potential for the well-being of its citizens. In and around Amsterdam various organizations have initiated innovative projects that connect urban demands with agricultural entrepreneurs. A transition to a new kind of agriculture and landscape contributing to health and well-being of urban citizens is possible.
DOCUMENT
Dit rapport beschrijft hoe de ecologische kwaliteit van de gemeente Zundert verbeterd kan worden. Ecologische kwaliteit is hier gedefinieerd als een combinatie van diversiteit, samenhang en duurzaamheid. Om de diversiteit te vergroten, zijn maatregelen ontworpen die de levensomstandigheden voor zorgvuldig geselecteerde ambassadeurssoorten optimaliseren. In het kielzog van de ambassadeurssoorten zullen ook andere soorten profiteren. Om de samenhang te vergroten, zijn maatregelen ontworpen die de ecologische verbindingen op landschapsschaal en op ecotoopschaal kunnen herstellen. Om de duurzaamheid van de maatregelen te borgen, wordt voor een aantal betrokken partijen een voorzet gedaan voor natuurplannen.
MULTIFILE
Hoe kun je een koper stimuleren om niet perse de -op het eerste gezicht- goedkoopste machine of equipment aan te schaffen, maar ook te kijken naar lange termijn waardebehoud en duurzaamheid? Of andersom, hoe vergelijk je aanbod van leveranciers op een mix van criteria waaronder emissies, maar ook het lange-termijn kostenplaatje? Dit project richt zich op mkb-bedrijven in de metaal- en maakindustrie, waar veel ‘kritieke grondstoffen’ bespaard kunnen worden als er ook naar refurbish, remanufacturing en product-as-a-service gekeken wordt op het moment dat een machine vervangen moet worden. Er zal onderzocht worden in hoeverre goed gepresenteerde en samenhangende informatie over ecologische en economische duurzaamheid kan helpen bij het maken van zulke keuzes. Deze informatie wordt gepresenteerd in een beslissingsondersteunende tool. De tool moet inzicht geven over zg. Total Cost of Ownership (TCO), in plaats van enkel de aanschafprijs, en in de eco-impact van verschillende alternatieven. Eco-impact wordt vaak bepaald d.m.v. een zg. Life Cycle Analysis (LCA), waarin de levenscyclus van een product of dienst bekeken wordt van ‘wieg tot graf’. De TCO brengt juist de financiële aspecten (investering, beheer, onderhoud, ‘end-of-life’) over de levensduur in kaart. Maar het komen tot vergelijkbare LCA/TCO berekeningen vraagt afspraken over uitgangspunten en presentatiemethoden in een keten. In het project worden bestaande (reken)methoden op een vernieuwende wijze gecombineerd worden en in co-creatie geschikt gemaakt worden voor sales engineers en inkopers uit het werkveld. Het ontwerpgerichte onderzoek naar bruikbare presentatiemethoden en het mogelijke effect op aankoopgedrag zal vooral plaatsvinden met behulp van zg. ‘mockups’ waarmee de functionaliteit en interface van de tool iteratief getest wordt. Het eindresultaat is een advies over hoe te komen tot implementatie van de methode door de betrokken partijen. Het project kan zo bijdragen aan het introduceren van nieuwe circulaire business modellen in deze sector.
In Nederland wordt jaarlijks 150.000 ton brood teruggestuurd naar bakkerijen. Dit zogenoemde retourbrood wordt doorgaans verwerkt tot diervoeder of vergist als biomassa. Het hergebruiken van brood binnen de voedselketen biedt echter een duurzamer alternatief met een kleinere ecologische voetafdruk en draagt bij aan een circulaire economie. Retourbrood kan door middel van een enzymatische behandeling omgezet worden in versuikerde broodpasta, dat kan dienen als suikervervanger, maar ook extra vezels, mineralen en eiwitten kan leveren. De eerste haalbaarheidsproeven, uitgevoerd door studenten en onderzoekers van Hogeschool van Hall Larenstein in Leeuwarden in samenwerking met MBO-instelling Aeres en het Bakery Sweets Center, hebben veelbelovende resultaten opgeleverd. Toepassingen variëren van muffins en ontbijtkoek tot roomijs en bonbonvullingen. Producten met broodpasta worden momenteel nog niet commercieel ingezet. Om de broodpasta breed toepasbaar en commercieel rendabel te maken, is het essentieel om de consumentenacceptatie van dit product te onderzoeken. Dit project richt zich op het vergroten van die acceptatie door op een festival de volgende activiteiten te organiseren: 1. Interactie aangaan met een breed publiek van jong tot oud. 2. Consumenten laten kennismaken met innovatieve voedingsmiddelen waarin broodpasta is verwerkt. 3. Bewustzijn creëren over de kwaliteit en duurzaamheid van producten waarin broodpasta is verwerkt. Een smaaktest en enquête over aspecten zoals smaak, prijs, circulariteit en acceptatie vormen de kern van het onderzoek. Daarnaast beogen we met deze aanvraag de interesse te vergroten voor de opleiding Voedingsmiddelentechnologie en de carrièremogelijkheden in de voedingssector. Ondanks de grote vraag naar voedingsmiddelentechnologen, lopen de studentenaantallen terug door een gebrek aan bekendheid met de sector en misvattingen over carrièrekansen. Door hoogwaardige producten te presenteren en het gesprek aan te gaan met het festivalpubliek, willen we aantonen dat de voedingsmiddelensector een innovatieve sector is waar wordt gewerkt aan maatschappelijke en duurzaamheidsvraagstukken die van groot belang zijn.
Uit gesprekken met bedrijven binnen de pluimveesector en maatschappelijke organisaties blijkt dat bij de ontwikkeling van pluimveeproducten de focus ligt op duurzaamheid en circulariteit. Bedrijven zijn hierbij specifiek bezig met het vervangen van uit Zuid-Amerika afkomstige soja door duurzame eiwitstromen, omdat de stellige verwachting is dat de sojaprijs gaat stijgen en dat milieubelasting van pluimveeproducten belangrijker gaat worden dan dierenwelzijn. Bovendien kunnen zonder geïmporteerde soja betere garanties worden afgegeven voor GMO-vrije veevoeders. De geconsulteerde bedrijven en organisaties geven aan dat praktijkproeven op het gebied van eiwit uit reststromen en insecten nodig zijn om stappen te zetten wat betreft het inzetten op toekomstbestendig pluimveevoer. Uit een literatuuronderzoek concludeert het consortium dat een aantal alternatieve eiwitbronnen voor diervoer interessant zijn maar nog niet altijd ver genoeg ontwikkeld zijn voor praktische toepasbaarheid op korte termijn. Uit een overzicht van CLM blijkt dat milieutechnisch én economisch vooral de peulvruchten (lupinen, erwten en veldbonen) en eiwitrijke restproducten van verscheidene teelten (o.a. aardappel- en wortelteelt) in aanmerking komen om geïmporteerde sojaschroot te vervangen. Echter, deze eiwitbronnen kunnen hoogwaardiger worden ingezet als voedingsmiddelen voor humane consumptie. Daartegenover staan de verwachte ontwikkelingen wat betreft legalisering van insecten in veevoer. Tenslotte is ook eendenkroosraffinage ver genoeg ontwikkeld om toe te gaan passen in pluimveevoer. Het praktijkgestuurd onderzoek wordt uitgevoerd door de Aeres Hogeschool in samenwerking met MKB-bedrijven die op dat onderwerp actief zijn en belang hebben bij kennisontwikkeling. Het onderzoek wordt ondersteund door expertisecentra. De belangrijkste doelstelling van het onderzoek is dat bestaande kennis wordt toegepast en nieuwe kennis wordt ontwikkeld om de nieuwe voeders te kunnen gebruiken in de primaire pluimveehouderij. Belangrijk hierbij is de praktijkproef waarin pluimveevoeders geproduceerd worden op basis van reststromen en/of insecten en gevoerd worden aan pluimvee. De effecten van deze nieuwe voeders zullen in een praktijkopstelling bepaald worden.