De Nederlandse Tuinenstichting vierde in 2020 haar 40-jarige jubileum. Men wilde dat vieren met een symposium op landgoed Larenstein in september 2020, maar helaas werd het afgelast vanwege corona. Men besloot daarom een jubileumboekje uit te geven. Hierin staat onder andere een bijdrage van Daan van der Linde, die de ontwikkeling schetst van het 400 jaar oude landgoed Larenstein bij Velp.
MULTIFILE
Vissen vormen een belangrijk onderdeel van het aquatisch leefsysteem in de vele wateren binnen het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Voor het duurzaam in stand houden van de vispopulaties is het van belang dat de vissen vrij baan hebben om te migreren en hun leefgebieden goed bereikbaar zijn om zo hun levenscyclus te kunnen volbrengen. Deze migratiebeweging vindt plaats van zoet naar zout water en vice versa, alsmede binnen zoetwatersystemen onderling. Voorbeelden van migrerende (diadrome) soorten zijn winde (Leuciscus idus), driedoornige stekelbaars (Gasterosteus aculeatus), en spiering (Osmerus eperlanus). Sommige van de migrerende vissoorten steken hele oceanen over in hun migratieproces; voorbeelden hiervan zijn paling (Anguilla anguilla), en zalm (Salmo salar). Door menselijke invloeden ondervinden de migrerende vissen veel hinder op hun migratieroutes. Vele zoetwatergebieden zijn lastig bereikbaar geworden door aanleg van dijken en de plaatsingen van kunstwerken als stuwen, dammen en gemalen in diverse belangrijke routes. Concreet in punten uitgezet zijn de doelen van dit project als volgt: Het verzamelen van essentiële kennis over 30 migratieknelpunten; per locatie een voorkeursoplossing en eventuele alternatieven aandragen (hierbij zal de knelpuntlocatie zelf ruimtelijk ruim worden geïnterpreteerd, bij een gemaal zal bijvoorbeeld ook naar eventuele stuwen in het directe achterland van dat gemaal gekeken worden, alsmede naar de habitatgeschiktheid van dat directe achterland); Prioriteit toewijzen aan de verschillende knelpunten; Eventuele uitvoeringscombinaties onderzoeken en afwegen; Adviseren over vismonitoring najaar 2013 en voorjaar 2014; Aan de hand van deze informatie een verzameling van factsheets opstellen.
MULTIFILE
Ambtenaren openbare orde en veiligheid spelen een centrale rol in de zorg voor maatschappelijke veiligheid. Hun focus ligt van oudsher op de preventie van slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit (zoals diefstal, vernielingen en vandalisme) en high impact crime (zoals woninginbraak, overvallen en straatroven) binnen hun verzorgingsgebied. Intussen heeft de digitalisering van de samenleving een ongeëvenaarde gelegenheid voor criminaliteit gecreëerd. De totale maatschappelijke schade van cybercrime werd voor 2018 op 10 miljard euro geschat (1% van BNP). Uit cijfers van het CBS blijkt dat tussen 2012 en 2018 het slachtofferschap van hacken zelfs hoger lag dan dat van fietsendiefstal. Nederlandse gemeenten hebben cybercrime in de afgelopen twee jaar dan ook breed als beleidsprioriteit omarmd. Maar in de vertaling van deze beleidsprioriteit naar concrete acties gaat het mis. Duidelijk is dat de ambtenaren openbare orde en veiligheid een taak voor zichzelf zien in de preventie van cybercrime, maar waar te beginnen? In dit project bundelen professionals uit twaalf gemeenten en vier regionale veiligheidsnetwerken hun slagkracht met onderzoekers van twee hogescholen en het NSCR voor de cyberweerbaarheid van de samenleving. De hoofdvraag van dit project luidt: Met welke interventies kunnen ambtenaren openbare orde en veiligheid de cyberweerbaarheid van burgers en bedrijven binnen hun gemeente vergroten? Middels actieonderzoek werken professionals van gemeenten en regio’s samen met onderzoekers aan het verbeteren van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe interventies. Daarbij verscherpen zij hun beeld van de omvang en achtergronden van slachtofferschap van cybercrime. Ook onderzoeken zij achtergronden en verklaringen voor het risicobewustzijn en preventief gedrag onder doelgroepen. Deze inzichten worden in verschillende iteraties aangevuld met effectstudies, om tot een set beproefde interventies te komen waarmee de cyberweerbaarheid van burgers en bedrijven zal toenemen.
Graverij in oevers en waterkeringen door muskusratten, beverratten en binnenkort door bevers leidt in ons waterrijke Nederland tot aanzienlijke veiligheidsrisico’s, economische schade en structurele kosten. Vanwege zijn snelle opmars zal ook de bever, in navolging van de muskus- en de beverrat om beheersmaatregelen vragen, zij het andere want de bever is beschermd. Met een beter begrip van het gedrag en het terreingebruik van bevers is het wellicht mogelijk om ze zodanig te ‘sturen’ dat schade aan waterkeringen kan worden voorkomen. En waar doding van muskus- en beverratten noodzakelijk blijft, levert meer inzicht in het gedrag de mogelijkheid om dieren sneller en doelmatiger te vangen, hetgeen er voor zorgt dat er minder dieren gevangen en gedood hoeven te worden, dat er minder vangmiddelen ingezet hoeven te worden en dat er minder bijvangst is. De praktijkvraag van de waterschappen luidt dan ook: ‘Wat kunnen we leren van het gedrag en het terreingebruik van muskusratten, beverratten en bevers in Nederland teneinde graverij in waterkeringen en oevers te voorkomen’. Om het gedrag van deze dijkgravers beter in beeld te kunnen brengen ontwikkelen en gebruiken we zenders die zijn uitgerust met gps-locatie en gedragssensoren en die via LoRaWan kunnen worden uitgelezen. De belangrijkste onderzoeksvragen zijn: 1. Welke factoren beïnvloeden het dispersiegedrag van muskusratten, beverratten en bevers en bepalen de locatie van schuil- en nestplaatsen. Deze kennis draagt bij aan preventie (mitigatie van negatieve effecten) van graverij en kan gebruikt worden om vangstmethodes te optimaliseren. 2. Hoe kunnen we bestaande communicatie technologie en innovatieve methoden inzetten om voor real-time langeafstandscommunicatie (met weinig vermogen) toepassingen te ontwikkelen waarmee semi-aquatische knaagdieren kunnen worden gevolgd en hun gedrag in kaart kan worden gebracht.
Het project Early STATUS (Early Strategic Alerts for Turnaround of Small businesses) wil een instrument voor het vroegtijdig signaleren van stagnatie bij MKB bedrijven en een adviesmethode om de koers van deze bedrijven te wijzigen onderzoeken en testen. De vraagarticulatie bestond uit 26 interviews en 8 focusgroepen, in het kader van een KIEM subsidieproject. Uit het vooronderzoek komt naar voren dat het kleinere MKB, bedrijven met 10 tot 50 werknemers, kwetsbaar is voor verval: de waan van de dag regeert en er is weinig capaciteit om de bakens te verzetten. Dit is een structureel probleem en komt door de coronacrisis nijpender naar voren. Opvallend is dat accountants en bedrijfsadviseurs moeite hebben problemen tijdig te signaleren en te adresseren. In de wetenschappelijke literatuur is er weinig aandacht voor dit fenomeen. De vraagarticulatie heeft geleid naar de volgende behoefte: “een praktisch instrumentarium te gebruiken door mkb-ondernemers en hun adviseurs om strategische problemen vroegtijdig te signaleren en alle betrokkenen aan te zetten tot ingrijpen.” Het instrumentarium wordt ontwikkeld door een consortium dat bestaat uit 3 lectoren, 4 onderzoekers en 5 studenten van Hogeschool Rotterdam, aangevuld met een externe onderzoeker. Praktijkpartners zijn 2 accountantskantoren, 6 MKB adviesbureaus en accountancybrancheorganisatie SRA. De Universiteit van Leiden, Erasmus Universiteit Rotterdam en Montpellier Business School leveren academische experts. De hoofdvraag van het onderzoek luidt: “in welke mate draagt een vroegsignaleringsinstrument dat wordt uitgezet via een accountantskantoor bij ondernemers en medewerkers en daaropvolgend een adviesmethode die wordt toegepast door mkb-adviseurs en accountants bij aan het vroeg signaleren en verder voorkomen van verval bij mkb-ondernemingen met 10-50 medewerkers?” Het instrumentarium wordt door het onderzoekconsortium ontwikkeld en vervolgens getest door accountants en mkb-adviseurs bij hun cliënten: maakt het vroegsignaleringsinstrument een eventuele strategische crisis voldoende tijdig duidelijk en stimuleert de adviesmethode de betrokkenen voldoende om daadwerkelijk in te grijpen?