The development of legal frameworks for social enterprises in the Netherlands is described and analysed in this paper, focusing on 2015-2021. The Netherlands are the largest EU member state in population size without a specific legal form or status for social enterprises. A form of legal recognition is in development, but far from finished. Six lessons can be learned from the process: 1) Even in a thriving ecosystem based on ‘bottom up’ development, there is need for a legal framework. 2) Local government initiatives spur national government into action. 3) International examples prove inspirational, but the legal framework needs to fit the local context. 4) Finding balance between rule-based and principle-based elements is difficult. 5) Clarifying advantages for social entrepreneurs proves challenging. 6) Tenacious pioneers are crucial to keep the process going. Pressure on the national government to provide a legal framework that fits the Dutch cultural, political and entrepreneurial landscape remains.
Women want positive birth experiences with high quality maternity care that is neither too much, too soon, nor too little, too late. Research confirms the effectiveness of midwifery care, and the midwifery approach to birth as physiologic may counter the upward trend of the unnecessary medicalization of birth. The role of guardian of physiologic birth is seen as central to midwifery practice; however, medical hegemony has led to the subordination of midwives, which inhibits them in fulfilling the role as guardian of physiologic birth. Learning to become powerful advocates of physiologic birth creates midwives able to speak up for effective, evidence-based maternity care and challenge the unnecessary use of obstetric intervention. Midwifery education has a role to fulfil in molding midwives who are able to assume this role. This brief report describes the development of an educational prototype aimed at increasing student midwife agency as an advocate of physiologic birth. This was done using rapid prototyping (RP) methodology, in which important stakeholders gave input and feedback during the educational design and development process. Input from stakeholders led to the inclusion of persuasive communication strategies and discussion and debate as teaching methodologies in order to increase student midwife agency to argue for physiologic birth. Reflective evidence-based practice, using the Optimality Index-Netherlands, allowed students to reflect on their practice while providing a framework for discussion. Working with the RP methodology allowed for the development of a prototype that reflected the needs of midwifery stakeholders and was mindful of material and human resources.
Full text met een HU Account Objective: To quantify diversity in components of self-management interventions and explore which components are associated with improvement in health-related quality of life (HRQoL) in patients with chronic heart failure (CHF), chronic obstructive pulmonary disease (COPD), or type 2 diabetes mellitus (T2DM). Methods: Systematic literature search was conducted from January 1985 through June 2013. Included studies were randomised trials in patients with CHF, COPD, or T2DM, comparing self-management interventions with usual care, and reporting data on disease-specific HRQoL. Data were analysed with weighted random effects linear regression models. Results: 47 trials were included, representing 10,596 patients. Self-management interventions showed great diversity in mode, content, intensity, and duration. Although self-management interventions overall improved HRQoL at 6 and 12 months, meta-regression showed counterintuitive negative effects of standardised training of interventionists (SMD = 0.16, 95% CI: 0.31 to 0.01) and peer interaction (SMD = 0.23, 95% CI 0.39 to 0.06) on HRQoL at 6 months. Conclusion: Self-management interventions improve HRQoL at 6 and 12 months, but interventions evaluated are highly heterogeneous. No components were identified that favourably affected HRQoL. Standardised training and peer interaction negatively influenced HRQoL, but the underlying mechanism remains unclear. Practice implications: Future research should address process evaluations and study response to selfmanagement on the level of individual patients
MULTIFILE
Mensen die moeite hebben met lezen en schrijven (laaggeletterden) zijn ondervertegenwoordigd in onderzoek, waardoor een belangrijke onderzoekspopulatie ontbreekt. Dit is een probleem, omdat zorgbeleid dan onvoldoende op hun behoeften wordt aangepast. Laaggeletterden hebben vaak een lage sociaal economische positie (SEP). Mensen met een lage SEP leven gemiddeld 4 jaar korter en 15 jaar in minder goed ervaren gezondheid vergeleken met mensen met een hoge SEP. Om laaggeletterden te betrekken in onderzoek, is het o.a. nodig om onderzoek toegankelijker te maken. Dit project draagt hieraan bij door de ontwikkeling van een toolbox voor toegankelijke (proefpersonen)informatie (pif) en toestemmingsverklaringen. We ontwikkelen in co-creatie met de doelgroep toegankelijke audiovisuele materialen die breed ingezet kunnen worden door (gezondheids)onderzoekers van (zorggerelateerde) instanties/bedrijven én kennisinstellingen voor de werving voor en informatieverstrekking over onderzoek. In de multidisciplinaire samenwerking met onze partners YURR.studio, Pharos, Stichting ABC, Stichting Crowdience, de HAN-Sterkplaats en de Academische Werkplaats Sterker op eigen benen (AW-SOEB) van Radboudumc stellen we de behoeften van de doelgroep centraal. Middels creatieve sessies en gebruikerservaringen wordt in een iteratief ontwerpende onderzoeksaanpak toegewerkt naar diverse ontwerpen van informatiebrieven en toestemmingsverklaringen, waarbij de visuele communicatie dragend is. Het ontwikkelproces biedt kennisontwikkeling en hands-on praktijkvoorbeelden voor designers en grafisch vormgevers in het toegankelijk maken van informatie. Als laaggeletterden beter bereikt worden d.m.v. de pif-toolbox, kunnen de inzichten van deze groep worden meegenomen. Dit zorgt voor een minder scheef beeld in onderzoek, waardoor (gezondheids)beleid zich beter kan richten op kwetsbare doelgroepen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het verkleinen van gezondheidsverschillen.
Uit cijfers van het CBS zien we dat de vraag naar biologische producten achterblijft. De meerprijs die consumenten moeten neerleggen voor biologische productalternatieven blijkt een belangrijke belemmering te zijn voor de overstap naar biologisch. Hoe kunnen we deze gepercipieerde prijsbarrière bij de consument overkomen?
Wetenschappers gebruiken bioorthogonale klikreacties tussen trans-cyclooctenen (TCOs) en tetrazines (Tz) om geheel nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen waarmee heel gericht cruciale biologische doelmoleculen kunnen worden geraakt, zodat ziektes op een veel selectievere manier kunnen worden behandeld. Recentelijk heeft de Radboud Universiteit een nieuw TCO-derivaat ontwikkeld en geoctrooieerd dat beschikt over twee orthogonale handvatten, goede stabiliteit, een snelle klik-kinetiek en een biocompatibele “click-to-release” functionaliteit. Bovendien kan deze TCO in een efficiënte synthese met hoge zuiverheid geproduceerd worden in tegenstelling tot vergelijkbare gepubliceerde stoffen. Binnen dit KIEM project zullen ‘ready-to-use’ TCO-producten ontwikkeld worden, gebaseerd op dit nieuwe TCO-derivaat. Dit is belangrijk om de drempel te verlagen voor onderzoekers om deze nieuwe technologie te benutten in hun toepassingen en versnelt daarmee de ontwikkeling van “slimme” geneesmiddelen of materialen. De werkzaamheden in dit project zullen bestaan uit literatuuronderzoek, synthetisch ontwerp van TCO-derivaten, chemische synthese, onderzoek naar de eigenschappen van de stoffen en contact leggen met potentiele gebruikers. De beoogde projectresultaten zijn chemische methoden om geactiveerde TCOs te synthetiseren, 5–10 geactiveerde eindproducten, inzicht in de chemie van TCOs, inzicht in de kinetiek en stabiliteit van de nieuwe TCOs en nieuwe samenwerkingen. In dit project wordt samengewerkt tussen de Radboud Universiteit en het biotechnologiebedrijf Synvenio. Binnen de synthetisch organische chemie afdeling van de Radboud Universiteit is de eerdergenoemde nieuwe TCO ontwikkeld. Synvenio is een jong biotechnologiebedrijf dat bioactieve stoffen beschikbaar maakt voor biochemisch- en biomedische onderzoekers. Het team bestaat uit chemici met veel affiniteit met biochemie, waaronder een van de uitvinders van de nieuwe TCO.