Bedrijven moeten zich verdiepen in de normen en waarden van de klant. Zo krijgen ze meer zicht en grip op klanttevredenheid, aanbevelingsintentie, vertrouwen en loyaliteit. Dat is de belangrijkste conclusie uit het proefschrift van Harald Pol. Hij promoveerde afgelopen week aan de Universiteit Twente op nieuwe inzichten in klantbeleving.
LINK
Het debat over leefbaarheid wordt steeds vaker gekoppeld aan normen en waarden, aan respect. Daarmee lijkt het terrein van activiteiten waar de overheid zich mee inlaat te groeien, ondanks veelvuldige verwijzing naar eigen verantwoordelijkheid. In deze tekst wordt gekeken hoe de (lokale) overheid omgaat met de discussie over meer respect en welke sociale interventies daarbij ingezet worden. De situatie in Nederland en Vlaanderen wordt beschreven en afgezet tegenover de situatie in UK.
DOCUMENT
Voor de interpretatie van de veelgebruikte Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) werd tot voor kort gebruik gemaakt van verouderde, Britse normen. Nieuwe, Nederlandse normen maken een betere, nauwkeuriger interpretatie van de scores mogelijk. Wat is er veranderd en waarom?
DOCUMENT
Snelheid is één van de belangrijkste basisrisicofactoren in het verkeer. Hoe sneller er gereden wordt in een auto hoe groter de kans op (zware) ongevallen2 en hoe hoger de uitstoot. Veel verkeersveiligheidsbeleid spitst zich daarom toe op het voorkomen van te hoge snelheden en het voorkomen van te grote snelheidsverschillen. ISA, Intelligente Snelheid Adaptatie, is een van de technologische oplossingen die kan bijdragen aan het voorkomen van te hoge snelheden in auto’s. ISA kent vele verschijningsvormen, van informerend (via slimme technologie wordt de bestuurder geïnformeerd over de geldende maximumsnelheid) tot dwingend (de auto wordt fysiek beperkt om harder te rijden dan de maximumsnelheid). Inmiddels bestaat voldoende bewijs dat de acceptatiegraad van ISA hoog kan zijn, wanneer het systeem perfect werkt. De praktijk is echter weerbarstig, doordat systemen (soms) technisch kunnen falen of onvoldoende correcte informatie doorgeven aan de bestuurder. Dit staat de acceptatie van ISA in de weg; niet in de laatste plaats omdat onderzoek heeft aangetoond dat bestuurders hogere normen hanteren voor het accepteren van technisch falen in zelfrijdende voertuigen5. Een (rijtaakondersteunend)systeem moet ten alle tijden beter functioneren dan de mens. In ACTI-I wordt dit spanningsveld onderzocht. De vraag luidt: Welke impact heeft technisch falen op de acceptatie van ISA? Deze vraag wordt beantwoord middels 1) literatuuronderzoek naar falen en acceptatie van technologische systemen; 2) rijsimulator/deelnemersonderzoek naar de waardering voor ISA en of, en zo ja hoe, de waardering verandert al naar gelang het falen van het systeem toeneemt. We werken hiervoor samen met drie MKB’s die ISA systemen ontwikkelen en verkopen aan particulieren en de overheid. De resultaten van ACTI-I zullen worden gepubliceerd en vormen de basis voor een RAAK-MKB onderzoek naar de relatie tussen technisch falen en de bestuurdersacceptatie van ISA en andere geavanceerde rijhulpsystemen
Klimaatverandering en het opraken van eindige voorraden materialen worden gezien als de grote maatschappelijke uitdagingen van onze tijd. Eén van de manieren om deze uitdagingen het hoofd te bieden is het gebruiken van biobased materialen - materialen die door de natuur worden voortgebracht, en die na gebruik weer terug kunnen worden gebracht in de natuur. Zo worden er ook in de bouw steeds vaker biobased materialen toegepast. Producenten van biobased isolatiematerialen zoeken kwantitatieve kennis over de waarde van hun materialen in termen van energieverbruik, duurzaamheid en comfort. Kunnen hun materialen bijdragen aan een verdere verlaging van de energievraag van woningen? Aan het verduurzamen van gebouwen? Kunnen de materialen zorgen voor een beter comfort in de woning? En hoe moeten hun materialen dan gebruikt worden? Internationale onderzoeken laten zien dat biobased isolatiematerialen toegevoegde waarde kunnen hebben, doordat zij beschikken over ‘thermohygrische’ eigenschappen. De materialen kunnen vocht vasthouden én weer vrij laten komen. Maar hoe zit dat als ze zijn toegepast in een hele gevel, in de Nederlandse bouwwijze? Hoe verhouden deze eigenschappen zich tot dampopen of dampdicht bouwen? Hierover is nauwelijks gevalideerde kennis beschikbaar. De reguliere normen en voorschriften voor het ontwerpen en realiseren van woningen houden hier geen rekening mee. Bio-Iso wil deze kennis ontwikkelen. Centraal staat het ontwerpen en bouwen van een testopstelling bij HZ, waarmee een vijftal verschillende biobased geveldelen worden getest en beoordeeld. Hiermee krijgen de mkb’ers gevalideerde prestaties van hun materialen, en de juiste opbouw van de gevel waarin de toegevoegde waarde het beste tot zijn recht komt. Het project wordt uitgevoerd door een mix van kennisinstellingen die ervaring hebben met het testen en beoordelen van (biobased) bouwmaterialen, samen met producenten en gebruikers, ondersteund door o.a. Bouwend Nederland en een vertegenwoordiging van de relevante normcommissie, die de projectresultaten verder zullen kunnen brengen naar de reguliere bouwsector.
De maritieme defensiesector heeft behoefte aan lichtgewicht, duurzame en brandveilige materialen. Dit project ontwikkelt thermoplastische sandwichpanelen die voldoen aan de strikte brandveiligheidseisen van marineschepen, zonder in te leveren op structurele prestaties of recycleerbaarheid. Het project richt zich vooralsnog op de toepassing van brandvertragende additieven die commercieel verkrijgbaar zijn in zowel de kern als de huidlagen van de thermoplastische panelen. Coatings worden in deze fase achterwege gelaten, wetende dat dit een positieve bijdrage kan leveren op de brandveiligheid. Deze aanpak moet leiden tot een eerste veilige en schaalbare oplossing(en) voor maritieme toepassingen. Het project wordt geleid door het ThermoPlastic composites Application Center (TPAC) van Saxion. De samenwerking bestaat verder uit: • Cato Composites BV : industriële partner voor verwerking en schaalbaarheid; • Koninklijke Marine: eindgebruiker die functionele eisen en referentiematerialen aanlevert; Het wetenschappelijk geweten in deze initiatiefase is: • TU Delft (afdeling Materiaalkunde): kennispartner en vraagbaak voor materiaalkundige verdieping. En diverse toeleveranciers waaronder: • SABIC • BDG De brandveiligheid van de ontwikkelde materialen zullen in deze initiatiefase beperkt worden geëvalueerd aan de hand van internationale testnormen, waaronder de FTP Code van de IMO, ISO 5660 (Cone Calorimeter), ISO 5658 (Spread of Flame) en ISO 9705 (Room Corner Test). Met dit onderzoek wordt invulling gegeven aan een actuele behoefte binnen Defensie: het vinden van veilige, innovatieve en duurzame materiaaloplossingen. Het project versterkt bovendien het Nederlandse defensie-innovatie-ecosysteem door een sterke publiek-private samenwerking. Deze eerste verkenning legt de basis voor vervolgonderzoek en verdere opschaling richting industriële toepassing en certificering, zowel binnen Defensie als in de civiele maritieme sector.