In de periode 1960 tot 1965 werd de TV-serie De bezetting o.l.v. Loe de Jong voor het eerst live uitgezonden op de Nederlandse televisie. In de periode 1966 tot 1968 werd deze serie in ingekorte versie herhaald. In 1989-1990 is er een remake gemaakt van deze serie o.l.v. Ad van Liempt. In 2006 vat Ad van Liempt het plan op om een geheel nieuwe serie te ontwikkelen over de oorlog. Wetenschappelijk onderzoek, nieuw boven water gekomen beeldmateriaal en veranderde inzichten in het publieke debat legitimeren dit project. De redactie van Andere Tijden aangevuld met wetenschappers doen onderzoek naar de onderwerpen die van begin af min of meer vast stonden. In de opzet van de serie is er geprobeerd het verhaal van de oorlog op een andere, meer persoonlijke manier te vertellen. Er is niet gezocht naar het clichématige verhaal. Maar er is steeds geprobeerd aan de hand van persoonlijke notities zoals dagboeken, brieven en uniek, niet eerder uitgezonden materiaal de onderwerpen atypisch te behandelen. Ook is er sterk op gelet geen moraliserend oordeel te vellen over de gebeurtenissen die worden getoond (zoals wel in Loe de Jongs serie). Het project heeft een 9-delige TV-serie, een DVD-box, een website en een boek opgeleverd. De serie is hierbij leidend geweest en de site () en het boek zijn informatief en aanvullend op de serie. Er is geen radioprogramma gemaakt rond de serie hoewel het radioprogramma OVT er regelmatig over bericht heeft. In 2007 is er vervolgens een Spin-off ontstaan. Speciaal voor de jeugd en in samenwerking met Klokhuis is er een dertiendelige serie gemaakt over kinderen in de oorlog. In elke aflevering wordt het verhaal verteld van een kind dat een typerende gebeurtenis uit de oorlog heeft ondervonden of meegemaakt. Hierbij zijn dramascènes gebruikt om het perspectief vanuit het kind te versterken. Naast de serie is er een website ontwikkeld die ook is afgeleid van de serie (). Het spel dat gespeeld kan worden vertelt in grote lijnen de verhalen uit de serie. De serie “De oorlog” en “13 in de oorlog” hebben, hoewel ze (deels) door dezelfde mensen zijn gemaakt weinig relatie met elkaar. Er is uiteraard overlap in onderwerpen, maar de benadering, de vorm en structuur zijn zeer verschillend. Er is slechts een zwakke crossmediale relatie tussen de producten die over de verschillende kanalen zijn gezonden. Slechts indexaal wordt een enkele keer verwezen naar de andere media, maar de bezoeker/kijker hoeft niet te switchen om het verhaal compleet te krijgen. De afzonderlijke producten zijn uitstekend los van elkaar te gebruiken. Dat vermeld hebbende moet ook gezegd worden dat beide series en hun nevenproducten inhoudelijk voortreffelijk zijn gemaakt. De enige kritiek zou kunnen zijn dat de site van De Oorlog puur informatief is en amper mogelijkheden biedt om in dialoog te gaan met de makers en elkaar. Maar daar is (gezien de aard van het onderwerp wellicht terecht) bewust van afgezien. Qua ontwikkeling is wel duidelijk sprake van een crossmediaal project waarbij personen, bronnen en resultaten veelvuldig vanuit een duidelijk regie zijn gebruikt voor de eindproducten. Eindconclusie: Ofschoon het een interessant, goed en fraai uitgevoerd project is, kan het in mijn ogen niet echt dienen als voorbeeldig crossmediaal format, want daarvoor zijn de tv-series te leidend, is de relatie tussen de producten te zwak en wordt de doelgroep niet actief gestimuleerd om gebruik te maken van de verschillende media om zo zijn eigen verhaal te maken.
Patiëntdata uit vragenlijsten, fysieke testen en ‘wearables’ hebben veel potentie om fysiotherapie-behandelingen te personaliseren (zogeheten ‘datagedragen’ zorg) en gedeelde besluitvorming tussen fysiotherapeut en patiënt te faciliteren. Hiermee kan fysiotherapie mogelijk doelmatiger en effectiever worden. Veel fysiotherapeuten en hun patiënten zien echter nauwelijks meerwaarde in het verzamelen van patiëntdata, maar vooral toegenomen administratieve last. In de bestaande landelijke databases krijgen fysiotherapeuten en hun patiënten de door hen zelf verzamelde patiëntdata via een online dashboard weliswaar teruggekoppeld, maar op een weinig betekenisvolle manier doordat het dashboard primair gericht is op wensen van externe partijen (zoals zorgverzekeraars). Door gebruik te maken van technologische innovaties zoals gepersonaliseerde datavisualisaties op basis van geavanceerde data science analyses kunnen patiëntdata betekenisvoller teruggekoppeld en ingezet worden. Wij zetten technologie dus in om ‘datagedragen’, gepersonaliseerde zorg, in dit geval binnen de fysiotherapie, een stap dichterbij te brengen. De kennis opgedaan in de project is tevens relevant voor andere zorgberoepen. In dit KIEM-project worden eerst wensen van eindgebruikers, bestaande succesvolle datavisualisaties en de hiervoor vereiste data science analyses geïnventariseerd (werkpakket 1: inventarisatie). Op basis hiervan worden meerdere prototypes van inzichtelijke datavisualisaties ontwikkeld (bijvoorbeeld visualisatie van patiëntscores in vergelijking met (beoogde) normscores, of van voorspelling van verwacht herstel op basis van data van vergelijkbare eerdere patiënten). Middels focusgroepinterviews met fysiotherapeuten en patiënten worden hieruit de meest kansrijke (maximaal 5) prototypes geselecteerd. Voor deze geselecteerde prototypes worden vervolgens de vereiste data-analyses ontwikkeld die de datavisualisaties op de dashboards van de landelijke databases mogelijk maken (werkpakket 2: prototypes en data-analyses). In kleine pilots worden deze datavisualisaties door eindgebruikers toegepast in de praktijk om te bepalen of ze daadwerkelijk aan hun wensen voldoen (werkpakket 3: pilots). Uit dit 1-jarige project kan een groot vervolgonderzoek ‘ontkiemen’ naar het effect van betekenisvolle datavisualisaties op de uitkomsten van zorg.
Middels een RAAK-impuls aanvraag wordt beoogd de vertraging van het RAAK-mkb project Praktische Predictie t.g.v. corona in te halen. In het project Praktische Predictie wordt een prototype app ontwikkeld waarmee fysiotherapeuten in een vroeg stadium het chronisch worden van lage rugpijn kunnen voorspellen. Om chronische rugpijn te voorkomen is het belangrijk om in een vroeg stadium de kans hierop in te schatten door psychosociale en mogelijk andere risicofactoren op chronische pijnklachten te herkennen en hierop te interveniëren. Fysiotherapeuten zijn met deze vraag naar het lectoraat Werkzame factoren in Fysiotherapie en Paramedisch Handelen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gegaan en dit heeft aanleiding gegeven een onderzoek op te zetten waarin een dergelijke methodiek ontwikkeld wordt. De voorgestelde methodiek betreft een Clinical Decision Support Tool waarmee een geïndividualiseerde kans op chronische rugpijn kan worden bepaald gekoppeld aan een behandeladvies conform de lage rugpijn richtlijn. Hiervoor is eerst geïnventariseerd welke methoden fysiotherapeuten reeds gebruiken en welke in de literatuur worden genoemd. Op basis hiervan is een keuze gemaakt ten aanzien van data die digitaal verzameld worden in minimaal 16 fysiotherapiepraktijken waarbij patiënten gedurende 12 weken gevolgd worden. Met de verzamelde data worden met machine learning algoritmes ontwikkeld voor het berekenen van de kans op chroniciteit. De algoritmes worden ingebouwd in de Clinical Decision Support Tool: een gebruiksvriendelijke prototype app. Bij het ontwikkelen van de tool worden eindgebruikers (fysiotherapeuten en patiënten) intensief betrokken. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de tool aansluit bij de wensen en behoeften van de doelgroep. De tool berekent de kans op chroniciteit en geeft een behandeladvies. Daarnaast kan de tool gebruikt worden om patiënten te informeren en te betrekken bij de besluitvorming. Vanwege de coronacrisis is er een aanzienlijke vertraging in de patiënten-instroom (doel n= 300) ontstaan die we met ondersteuning van een RAAK-impuls subsidie willen inlopen.
Wetenschappers gebruiken bioorthogonale klikreacties tussen trans-cyclooctenen (TCOs) en tetrazines (Tz) om geheel nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen waarmee heel gericht cruciale biologische doelmoleculen kunnen worden geraakt, zodat ziektes op een veel selectievere manier kunnen worden behandeld. Recentelijk heeft de Radboud Universiteit een nieuw TCO-derivaat ontwikkeld en geoctrooieerd dat beschikt over twee orthogonale handvatten, goede stabiliteit, een snelle klik-kinetiek en een biocompatibele “click-to-release” functionaliteit. Bovendien kan deze TCO in een efficiënte synthese met hoge zuiverheid geproduceerd worden in tegenstelling tot vergelijkbare gepubliceerde stoffen. Binnen dit KIEM project zullen ‘ready-to-use’ TCO-producten ontwikkeld worden, gebaseerd op dit nieuwe TCO-derivaat. Dit is belangrijk om de drempel te verlagen voor onderzoekers om deze nieuwe technologie te benutten in hun toepassingen en versnelt daarmee de ontwikkeling van “slimme” geneesmiddelen of materialen. De werkzaamheden in dit project zullen bestaan uit literatuuronderzoek, synthetisch ontwerp van TCO-derivaten, chemische synthese, onderzoek naar de eigenschappen van de stoffen en contact leggen met potentiele gebruikers. De beoogde projectresultaten zijn chemische methoden om geactiveerde TCOs te synthetiseren, 5–10 geactiveerde eindproducten, inzicht in de chemie van TCOs, inzicht in de kinetiek en stabiliteit van de nieuwe TCOs en nieuwe samenwerkingen. In dit project wordt samengewerkt tussen de Radboud Universiteit en het biotechnologiebedrijf Synvenio. Binnen de synthetisch organische chemie afdeling van de Radboud Universiteit is de eerdergenoemde nieuwe TCO ontwikkeld. Synvenio is een jong biotechnologiebedrijf dat bioactieve stoffen beschikbaar maakt voor biochemisch- en biomedische onderzoekers. Het team bestaat uit chemici met veel affiniteit met biochemie, waaronder een van de uitvinders van de nieuwe TCO.