Interview met Menno van Duin. Bumperkleven, afsnijden op de snelweg, middelvinger opsteken, spugen, boeren, schelden, rommel op straat dumpen of de hond op de stoep laten poepen. Niet netjes. Maar onder invloed van de mensen om ons heen dreigen we zelf soms ook mee te doen aan hufterig gedrag Full text niet op zondag beschikbaar
LINK
Toetsen en beoordelen zijn onlosmakelijk verbonden aan het hbo-onderwijs. De taak van elke instelling is immers de student te kwalificeren voor zijn of haar toekomstige beroep of functie. Of die doelstelling is bereikt kan alleen maar worden vastgesteld door te toetsen. Maar onderwijs levert vaak meer op dan een toets laat zien. In dit artikel beschrijf ik hoe ruimte gemaakt kan worden voor leerresultaten die weliswaar niet meet-, maar wel merkbaar zijn. Ik ga in op de educatieve en vormende waarde van theater, maar zal ook beschrijven hoe door op een andere manier om te gaan met toetsing, het studiegedrag van studenten kan veranderen.
DOCUMENT
Dit boekje is uitgegeven in het kader van de inaugurele rede van Richard Griffioen, lector Animal Assisted Interventions (AAI). De inhoud van het lectoraat is zeer divers en richt zich op de impact van AAI (in de zorg) op het welzijn van mens en dier en het beïnvloeden van de mindset in de maatschappij. Het One Health concept, waarin het welzijn van de mens én het dier hand in hand gaan, speelt hierbij een belangrijke rol. Het lectoraat richt zich ook op nieuwe technologieën zoals virtual reality en robotica toepassingen. Het doel is om programma’s te ontwikkelen die zich richten op de hond, boerderijdieren en paarden.
DOCUMENT
Precieze cijfers en feiten over gezelschapsdieren ontbreken in Nederland. Huidige gegevens over bijvoorbeeld het aantal huisdieren zijn vooral gebaseerd op schattingen. Het ontbreken van inzicht en bewijslast op basis van nauwkeurige en actuele feiten en cijfers kan negatieve gevolgen hebben voor onder andere zorgkwaliteit, voorlichting en toezicht op dierenwelzijn en diergezondheid.Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) heeft drie groene hogescholen de opdracht gegeven om te verkennen of het haalbaar is een landelijke structurele monitoring van feiten en cijfers over gezelschapsdieren op te zetten. En dat te vertalen naar aanbevelingen. De verkenning richtte zich op de diergroepen hond, kat en konijn. Er zijn interviews afgenomen bij overheid(sdiensten), NGO’s, brancheorganisaties, kennisinstellingen en één handelsplatform. Aanvullend is specifiek voor de hondensector in twee aan het project gerelateerde afstudeeronderzoeken informatie verkregen over dataverzameling en monitoring. Eén onderzoek richtte zich op de hele sector, de andere op dataverzameling binnen dierenasielen. Hiervoor zijn ook interviews afgenomen en deskstudies uitgevoerd. Deze informatie tezamen geeft inzicht in belangen en doelen van belanghebbenden, de meest relevante data, haalbaarheid, draagvlak en goede praktijken die als voorbeeld kunnen dienen voor een gezamenlijke monitor.Doelen en belangen met betrekking tot een monitoringssysteem lopen ver uiteen. Desondanks scharen alle geïnterviewde stakeholders zich achter een structurele en gezamenlijke monitoring. Het draagvlak is groot. Ze geven heel duidelijk aan dat integratie met ‘eigen systemen’ belangrijk is. Daarom wordt voor een nationale monitoring een ‘overkoepelend’ systeem aanbevolen dat de verschillende systemen verbindt. Veel stakeholders geven aan dat voor dit overkoepelende systeem de verplichte chipregistratie (hond, later kat) een wezenlijke rolspeelt. Ze suggereren om gegevens uit andere systemen aan een uniek chipnummer te koppelen. Dit betekent tegelijkertijd dat een totaalmonitor voor konijnen minder kansrijk is aangezien voor deze diergroep geen verplichte chipregistratie bestaat en ook niet in voorbereiding is.Technische en methodische haalbaarheid worden door de stakeholders niet als probleem gezien. Wel worden hierbij gebruiksgemak, tijdsextensief, veilige opslag van data, en overzichtelijke invoer en presentatie alsrandvoorwaarden benoemd. Dit geeft mogelijkheden voor real-time en continue monitoring. Aanbevolen wordt om in eerste instantie te starten met het monitoren van aantallen dieren en dierstromen als meest relevante feiten en cijfers. Welzijns- en gezondheidsdata zijn op termijn een belangrijke aanvulling. Privacywetgeving en kosten worden gezien als de grootste knelpunten met betrekking tot haalbaarheid. Anonimiteit en gelaagde toegang tot de data kunnen een oplossing bieden voor privacy issues. Respondenten benoemen kosten als noodzakelijk voor de gewenste kwaliteit in en volledigheid van data. Kosten kunnen wellicht worden verlicht aan de hand van subsidies.Vertrouwen, tenslotte, is hét sleutelwoord om tot een gezamenlijk monitoringssysteem in de gezelschapsdierensector te komen. Dit moet zorgvuldig worden opgebouwd. Daarom is het allereerst van belang om per stakeholder een nadere diagnose te doen welke data deze partij heeft die interessant is voor de monitor, en wat de bereidheid is om deze data te delen en onder welke condities. De volgende stap is om met welwillende partijen aan de slag te gaan en de kwaliteit en representativiteit van de data te beoordelen. En indien van toepassing, hoe een koppeling tussen commerciële en niet-commerciële partijen te maken is vanwege uiteenlopende belangen.
DOCUMENT
Introduction: Retrospective studies suggest that a rapid initiation of treatment results in a better prognosis for patients in the emergency department. There could be a difference between the actual medication administration time and the documented time in the electronic health record. In this study, the difference between the observed medication administration time and documentation time was investigated. Patient and nurse characteristics were also tested for associations with observed time differences. Methods: In this prospective study, emergency nurses were followed by observers for a total of 3 months. Patient inclusion was divided over 2 time periods. The difference in the observed medication administration time and the corresponding electronic health record documentation time was measured. The association between patient/nurse characteristics and the difference in medication administration and documentation time was tested with a Spearman correlation or biserial correlation test. Results: In 34 observed patients, the median difference in administration and documentation time was 6.0 minutes (interquartile range 2.0-16.0). In 9 (26.5%) patients, the actual time of medication administration differed more than 15 minutes with the electronic health record documentation time. High temperature, lower saturation, oxygen-dependency, and high Modified Early Warning Score were all correlated with an increasing difference between administration and documentation times. Discussion: A difference between administration and documentation times of medication in the emergency department may be common, especially for more acute patients. This could bias, in part, previously reported time-to-treatment measurements from retrospective research designs, which should be kept in mind when outcomes of retrospective time-to-treatment studies are evaluated.
DOCUMENT
We hebben een ingewikkelde band met dieren en ook in onze huidige geïndustrialiseerde samenleving hebben we een bijzondere band met dieren. Want hoe kan het dat we intens verdriet hebben bij het overlijden van ons huisdier, en we tegelijkertijd producten consumeren waar veel dieren het leven voor laten? Wat maakt – grof gezegd – nu het verschil tussen een hond die we dagelijks verzorgen en een kip die we ’s avonds op ons bord hebben? We kunnen hier op verschillende manieren naar kijken. In dit whitepaper ‘Dieren en ethiek: voedsel of vriend?’ legt Bart Wernaart aan de hand van theoretische modellen en hypotheses de achtergronden hiervan uit en biedt hij een tweetal discussieopdrachten die in groepen kunnen worden uitgevoerd.
LINK
Geen samenvatting beschikbaar
DOCUMENT
In the high-tech mechatronics world, aluminum and steel are well known materials, while carbon fiber is often neglected. In the RAAK project 'Composites in Mechatronics', the use of carbon fiber composites in mechatronics is investigated.
DOCUMENT
“Ik zou zo graag willen dat mijn kind een grotere woordenschat heeft. Hoe kan ik hem daarbij nou het beste helpen?“ Bovenstaande is een bekende vraag voor zowel leerkrachten als logopedisten. Om een behandelplan te maken moet een logopedist zich onder andere baseren op testresultaten. Testresultaten zeggen veel, maar ook veel niet. Lang niet alle testen sluiten aan bij kinderen met een andere dan normale ontwikkeling. Het behandelplan kan daarom niet volledig op deze testen gebaseerd worden. Een testsituatie geeft ook niet altijd een goed beeld van de daadwerkelijke mogelijkheden van het kind. We zien veelvuldig gebeuren dat tijdens het afnemen van bijvoorbeeld een woordenschattaak een kind bij het plaatje van een ‘hond’ géén respons geeft, terwijl het vijf minuten later in een spelsituatie wel het gebaar voor ‘hond’ gebruikt. We weten dan dat het kind het woord ’hond’ in zijn woordenschat heeft, maar dit kan dan niet als zodanig in de test zelf gescoord worden. Testgegevens zijn daardoor niet altijd een goede basis voor het opstellen van een behandelplan. Naast de factoren die we kunnen testen, bestaat de ontwikkeling van kinderen met Downsyndroom nog uit veel andere factoren die van invloed zijn op de mogelijke spraaktaalontwikkeling. Om u een indruk te geven hoe deze factoren de keuzes beïnvloeden willen we u na een theoretische onderbouwing, twee casussen van kinderen met gelijke testscores presenteren. Hoewel de testscores gelijk waren, is er bij hen gekozen voor een geheel andere benadering om de woordenschat te vergroten. We zullen deze keuzes toelichten.
DOCUMENT